Vereniging van Eigenaars belanghebbende in de zin van de Awb?

Verenigingen van Eigenaars treden nogal eens op in bestuursrechtelijke procedures ten aanzien van besluiten die betrekking hebben op ontwikkelingen in en rond het appartementencomplex. Helaas kunnen deze procedures eindigen in een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar of beroep van de VvE, omdat de VvE niet als belanghebbende wordt aangemerkt.

Belanghebbend in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen, die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder te behartigen. Dat de jurisprudentie over de belanghebbendheid van VvE's vele gezichten heeft, blijkt wel uit de volgende voorbeelden.

In een uitspraak van 31 januari jl. (nr. 200603384/1) oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat een VvE die bezwaar maakte tegen een vergunning tot het exploiteren van een seksinrichting binnen het appartementencomplex, als belang-hebbende kon worden aangemerkt. Uit artikel 5:126 BW volgt immers dat de VvE het beheer voert over de gemeenschap. Op grond van deze wettelijke beheerstaak heeft de VvE volgens de Afdeling een eigen belang bij het besluit tot verlening van een exploitatievergunning, nu hierdoor het beheer van de gemeenschappelijke gedeelten wordt geraakt. De VvE had een eigen rechtstreeks belang.

In een andere recente zaak werd een VvE door de Afdeling niet als belanghebben-de aangemerkt (ABRS 25 oktober 2006, nr. 200600054/1). Dit betrof een procedure tegen een besluit tot verlening van een voorkeursrecht in de zin van de Wet voorkeursrecht gemeenten. De Afdeling oordeelde dat er geen sprake van een eigen rechtstreeks belang was. De beheerproblemen die volgens de VvE veroor-zaakt waren door leegstand als gevolg van het voorkeursrecht, hadden een te ver verwijderd verband met het gevestigde voorkeursrecht, aldus de Afdeling. Het ging volgens de Afdeling voorts ook niet om een collectief belang. Bij de belangen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2 lid 3 Awb moet het immers gaan om een aan de statutaire doelstellingen ontleend collectief belang, dat door een besluit wordt aangetast. Daarvan was geen sprake.

Volgens de Afdeling had een VvE in een oudere procedure in het kader van de Wet geluidhinder weer wel een eigen belang (ABRS 26 februari 2003, nr. 200200652/1) In het bestreden besluit werd de hoogst toelaatbare geluidswaarde voor de gevels van verschillende woningen vastgesteld. De Afdeling hechtte daarbij waarde aan de wettelijke beheerstaak van de VvE, het feit dat zij binnen de grenzen van haar bevoegdheid de gezamenlijke appartementseigenaren in en buiten rechte kan vertegenwoordigen alsmede het feit dat de appartementeigenaars van rechtswege lid zijn van de VvE. Deze elementen brachten volgens de Afdeling met zich dat de VvE een bijzondere rechtens te erkennen relatie heeft tot de woningen die in het besluit waren genoemd.

Ten aanzien van een kapvergunning ging het weer mis (ABRS 29 augustus 1991, nr. S03.91.2190). Het belang van de VvE bij het achterwege blijven van het kappen van de bomen was namelijk niet rechtstreeks in verband te brengen met de beperkte doelstelling van de VvE.

Of een Vereniging van Eigenaars als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt, hangt dus af van de aard van het besluit en de doelstellingen van de VvE in de akte van splitsing. In een bestuursrechtelijke procedure die wordt gevoerd door een VvE zal hier daarom uitgebreid aandacht aan moeten worden besteed. Onderzocht dient te worden of de VvE een eigen rechtstreeks belang heeft uit hoofde van haar wettelijke beheerstaak en/of de statutaire doelstellingen. Dit ligt niet altijd eenvoudig, terwijl ook de jurisprudentie soms grillig kan zijn. Daarnaast zijn er praktische oplossingen denkbaar om te voorkomen dat een procedure eindigt met niet-ontvankelijkheid van het bezwaar of beroep van een VvE; opdat de zaak tóch inhoudelijk door de rechter wordt beoordeeld.

Mediation bij het UWV

Het UWV heeft sinds oktober 2005 een proef gedaan met het oplossen van bezwaarzaken door middel van mediation in plaats van de gebruikelijke bezwaarprocedure.
Eerder was al een soortgelijke proef gedaan met mediation bij bezwaarzaken uitsluitend in het kader van de WW, die uiteindelijk in november 2005 tot landelijke invoering hiervan heeft geleid.
Nu is gebleken dat deze vorm van conflictoplossing bij de afhandeling van bezwaarzaken in het kader van de WW goed werkt en ook de proef met mediation bij bezwaarzaken in het kader van de WAO en de Ziektewet een succes is gebleken, heeft het UWV besloten mediation ook voor deze laatste bezwaarzaken landelijk in te voeren. Dit alles om de klantgerichtheid te verbeteren.

Bij mediation wordt door een onafhankelijke mediatior getracht in overleg met de partijen tot een oplossing te komen. De eventuele uitkomst is bindend.

Uit de laatste proef is gebleken dat de bezwaarzaken die door middel van mediation worden afgewikkeld, sneller, minder juridisch en toch succesvol tot een einde worden gebracht. De proef is uitgevoerd in 4 kantoren van het UWV, waarbij in totaal 800 klanten die bezwaar hadden gemaakt tegen een beslissing van het UWV door medewerkers van het UWV zijn benaderd om samen tot een oplossing te geraken.
De wettelijke termijn van de bezwaarschriftprocedure is 13 tot 17 weken, terwijl de “proefzaken” vier tot zes weken minder tijd in beslag namen.

Mocht het uiteindelijk niet tot een oplossing voor het conflict leiden, dan zal de gebruikelijke juridische procedure voortgezet (kunnen) worden. Het “mediationdossier” zal in dat geval buiten de bezwaarschriftprocedure en dus vertrouwelijk blijven.

TDK – voor al uw sportkleding!

Een aardige merken-uitspraak vandaag van het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Unie. Wat was er aan de hand? Een Deense fabrikant wilde het merk “TDK” inschrijven als (Europees) Gemeenschapsmerk voor warencategorie 25: kleding. De bekende Japanse fabrikant van beeld- en geluidsdragers TDK Kabushiki Kaisha (TDK Corp.) was daar achtergekomen en had oppositie ingesteld tegen deze voorgenomen inschrijving. Het bijzondere aan de zaak is dat TDK Corp. wel beschikt over het merkrecht op “TDK” maar niet in de warencategorie kleding. Wel voor audioapparatuur en nog zo het een en ander (waaronder, curieus, “Magnetische halssnoeren: gegalvaniseerde magneten tot een halssnoer geregen, en voor een therapeutisch effect gedragen)”.

OHIM, het “Europese merkenbureau”, weigerde niettemin de inschrijving door het Deense bedrijf. De reden? TDK is zeer actief op het gebied van sponsoring (vooral in de sport) en het merk prijkt daarom op menig voetbal- of atletiekshirt. Als een niet aan TDK gelieerde derde partij nu ineens kleding (waaronder mogelijk sportkleding) gaat verkopen onder de naam TDK krijgen ze gratis alle goodwill cadeau die TDK door jaren van sponsoring heeft opgebouwd. Er is gelukkig een bepaling in de Europese Verordening inzake het Gemeenschapsmerk die zich daartegen verzet, en wel artikel 8, lid 5. Dit artikel bepaalt dat inschrijving van een merk kan worden geweigerd indien het overeenstemt met een in de EU of in een lidstaat bekend merk, en door het gebruik van het merk ongerechtvaardigd voordeel zou worden getrokken uit dat bekende merk. (Binnen het Benelux merkenrecht kennen wij iets soortgelijks in artikel 2.4 sub e BVIE).

Leuk is dat vooral die sponsoring op shirtjes hier de doorslag heeft gegeven. Het Gerecht overwoog terzake: “dat wanneer [de Deense firma] van het aangevraagde merk gebruik maakt voor sportkledij – hetgeen niet uit te sluiten valt-, kan worden aangenomen, gelet op de sponsoring van met name sportevenementen door [TDK], dat deze kledij wordt vervaardigd door, of met een licentie van, [TDK]. Uit deze situatie in se kan prima facie worden geconcludeerd dat het risico dat [de Deense firma] ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de reputatie van de oudere merken, die is gevestigd dankzij [TDK's] activiteiten, inspanningen en investeringen gedurende meer dan 20 jaar, in de toekomst niet hypothetisch is.

Helder (ondanks dat in se en prima facie).

Eén ei is geen ei: nieuw splitsingsbeleid in Amsterdam

Voor het splitsen van een woongebouw in zelfstandige appartementsrechten, doorgaans met het oog op verkoop van de appartementen, is een vergunning nodig in die gevallen waarin een gemeente dat heeft bepaald. In het grootste gedeelte van de gemeente Amsterdam (grofweg alles wat binnen de ring is gelegen) is dat het geval. Een splitsingsvergunning is daar vereist voor alle gebouwen die dateren van voor 1940.

De plannen van de vorige regering tot huurliberalisering waren voor de gemeente reden haar beleid met betrekking tot splitsingen te bevriezen. Nu die plannen (voorlopig) niet door gaan, heeft de gemeente Amsterdam haar beleid met betrekking tot splitsingsvergunningen opnieuw bepaald.

Indien er in het te splitsen gebouw geen woningen zijn met een huurprijs beneden de huurtoeslaggrens (de vrije sector, huidige grens € 615,01) dan wordt desgevraagd een splitsingsvergunning verleend, mits het gebouw niet ligt in een stadsvernieuwingsgebied en het gebouw bouwkundig voldoet aan de eisen. Wat dat betreft verandert er praktisch niets. Wel is door de gemeente per 1 januari 2007 nader gedefinieerd wat onder “huurprijs” dient te worden verstaan. Dat is het laagste bedrag van ofwel de werkelijk betaalde huurprijs of de huurprijs die volgens het woningwaarderingstelsel maximaal is toegestaan.

Tevens is door de gemeente bepaald dat geen splitsingsvergunning vereist zal zijn indien sprake is van zodanig ingrijpende vernieuwbouw van een bestaand gebouw dat het gebouw, naar het oordeel van B&W, voldoet aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit.

De crux zit in de gebouwen waar sprake is van woningen met een huurprijs beneden de huurtoeslaggrens. Daarvoor heeft de gemeente reeds in 2002 een quotum van 19.000 woningen vastgesteld voor de jaren tot en met 2006, welk quotum van jaar op jaar over de stadsdelen is verdeeld. In verband met de onzekerheid over het huurprijsbeleid van het rijk, is dat quotum de afgelopen jaren niet toegekend. De gemeente kondigt thans aan tot verdeling van het laatste restant te willen overgaan. En wel zo dat uitsluitend nog splitsingsvergunningen zullen kunnen worden verleend in de stadsdelen Westerpark (630), Zeeburg (554), Bos en Lommer (1224), De Baarsjes (1304) en Oost/Watergraafsmeer (1011). In de overige “gegoede” stadsdelen zullen geen splitsingsvergunningen voor sociale huurwoningen meer worden afgegeven.

De stadsdelen zullen binnen het hen toegewezen contigent hun eigen beleid bepalen, aan de hand van criteria zoals binnen welk gebied het gebouw is gelegen, of sprake is van (renovatie van een) een complex of samenvoeging van woningen. Doch in het algemeen geldt: wie het eerst komt die het eerst maalt.

De voorgenomen verdeling van het laatste contigent aan mogelijke splitsingsvergunningen door de gemeente staat nog open voor inspraak vanaf 12 februari a.s. De bedoeling van de gemeente is dat het nieuwe beleid per 1 september 2007 van kracht wordt. Mocht u nog over oud onroerend goed in de genoemde stadsdelen beschikken, dan is nu de tijd u te beraden over uw eventuele (verkoop)plannen, wilt u nog kunnen malen.

Recordboete uitgedeeld voor spam

De OPTA (de Nederlandse communicatie-waakhond) heeft vandaag een boete van 75.000 euro opgelegd aan een privé persoon, wegens het op grote schaal verzenden van spam. De betrokkene, naar verluidt een inwoner van Noord Holland, heeft ruim negen miljard (9.000.000.000) e-mails verzonden voor o.a. erectiepillen, pornosites, seksartikelen en dergelijke. Hij verdiende daar volgens OPTA tenminste 40.000 euro mee.
Een verzwarende omstandigheid voor OPTA was het feit dat de spammer ook gebruik maakte van de gehackte computers van nietsvermoedende derden (“proxies”) die bij de verzending als tussenpersoon werden gebruikt. Ook werden zogenaamde “dictionary attacks” ingezet: een programmaatje genereert dan e-mail adressen op basis van willekeurige letter- en cijfercombinaties.

Het verzenden van spam (in dit verband te definiëren als ongevraagde e-mails voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden, gericht aan privé personen) is binnen de hele Europese Unie verboden. In Nederland is het verbod vastgelegd in artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet. De OPTA ziet in Nederland toe op naleving van de wet. Particulieren kunnen de OPTA in actie brengen via hun website www.spamklacht.nl . Dit werkt echter uitsluitend tegen vanuit Nederland verzonden spam. Omdat de overgrote meerderheid van de spam uit het (niet-Europese) buitenland komt blijven acties van de OPTA helaas een druppel op een gloeiende plaat…

Stadsvernieuwing en herontwikkeling moeten worden aanbesteed

Het is niet ongebruikelijk dat overheden (gemeente, provincie, rijk) een overeenkomst sluiten met (semi)private partijen voor de (her)ontwikkeling van een stadsgebied. Er wordt dan een contract gesloten voor het aankopen van grond, het bijeenbrengen van kapitaal, het laten uitvoeren van studies, het organiseren van onderzoeken, het laten uitvoeren van bouwwerken en het verzorgen van coördinatie. Volgens een belangwekkend arrest van het Hof van Justitie van 18 januari 2007 vallen dergelijke ontwikkelingsovereenkomsten onder de aanbestedingsrichtlijnen. Indien de drempels worden overschreden – en dat zal al snel het geval zijn bij dergelijke omvangrijke projecten – moet dus een openbare aanbestedingsprocedure worden gevolgd.

Wat was er aan de hand ? De stad Roanne in Frankrijk had besloten het stationsgebied te herontwikkelen. Zij wilde een multiplex bioscoop, bedruifsruimten, recreatiepark, parkeerterrein, toegangswegen en openbare ruimte (doen) aanleggen. De gemeente sloot een contract voor deze herontwikkeling met SEDL, een gemengde vennootschap voor stadsontwikkeling. Enkele gemeenteraadsleden vonden echter dat er een openbare aanbesteding moest plaatsvinden. Zij hebben de administratieve rechter verzocht het besluit tot het aangaan van de overeenkomst te vernietigen. De Franse rechter heeft vervolgens prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie.

Het Hof bepaalt dat dergelijke overeenkomsten moeten worden aangemerkt als een overheidsopdracht in de zin van de aanbestedingsrichtlijn. De hoofdcomponent van de overeenkomst is immers de aanleg van een recreatiepark. Hieraan doet niet af dat de overeenkomst ook betrekking heeft op diensten, zoals het beheer een de organisatie van werken. Overigens zou dat laatste ook weinig uit moeten maken: als het geen “werk” is maar een “dienst”, valt het waarschijnlijk onder de dienstenrichtlijn. Evenmin doet aan deze kwalificatie af, dat dat SEDL de feitelijke bouwwerkzaamheden zal doen uitvoeren door een derde, dat de gebouwen uiteindelijk door derden zullen worden gekocht of dat ook derden de nodige gelden bijeen zullen brengen. Wellicht ten overvloede, stelt het Hof nog dat de overeenkomst een economische functie heeft doordat daarmee de gemeente probeert het betreffende stadsgebied nieuw leven in te blazen.

Ook over de berekening van de waarde van de overeenkomst, wordt een belangwekkende overweging gegegeven. Volgens het Hof moet de totale waarde van de opdracht voor de uitvoering van werken worden meegeteld bij de vraag of de drempelwaarde wordt overschreden, en niet alleen het gedeelte dat door de gemeente wordt betaald. Ook de inkomsten van derden moeten worden meegeteld bij die berekening.

Ten overvloede wijst het Hof er nog eens op dat SEDL niet een volledige overheidsvennootschap is omdat het kapitaal van SEDL ook is bijeengebracht door particulieren. Er kan dus geen sprake zijn van een “in-house” project.

Deze uitspraak kan grote gevolgen hebben voor de wijze waarop (her)ontwikkeling van stadsgebieden plaats vindt. De praktijk is immers dat dergelijke (her)ontwikkelingen worden uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen overheid en bedrijfsleven. Zo is het de bedoeling dat de Zuid-as ook wordt ontwikkeld met door een NV, waarin zowel de gemeente Amsterdam als private partijen deelnemen. Voordat echter de opdracht kan worden gegund aan een dergelijke NV, moet een openbare aanbesteding plaatvinden.

Arbodienst aansprakelijk na onvoldoende verzuimbegeleiding.

Uit een onlangs gepubliceerde uitspraak van het Hof Amsterdam blijkt dat een Arbo-dienst aansprakelijk kan zijn voor de door een organisatie geleden schade wanneer de Arbo-dienst geen adequate verzuimbegeleiding heeft geboden.

Langdurige ziekte van een werknemer is voor werkgevers een kostbare aangelegenheid: naast de loondoorbetalingsverplichting gedurende twee jaar, lijdt de werkgever zogeheten pemba-schade in het kader van de gedifferentieerde premie WAO (oude ziektegevallen) of WIA (nieuwe ziektegevallen). Daarnaast dienen natuurlijk nog de loonkosten of overwerkkosten betaald te worden voor werknemers of invalkrachten die het werk van de zieke overnemen. Werkgever zien zieke werknemers dan ook om méér dan een reden het liefst snel weer op de been. De Arbo-dienst is de aangewezen instantie om de reïntegratie van de werknemer naar de werkvloer te begeleiden.
Op grond van het contract dat tussen deze werkgever en haar Arbo-dienst was gesloten mocht de werkgever vrij vergaande inspanningen van de Arbo-dienst verwachten, vergelijkbaar met de inspanningen waartoe een werkgever inmiddels, sinds invoering van de Wet Verbetering Poortwachter, wettelijk is verplicht. Aangezien dit ziektegeval van 2001 dateert was die wet daarop niet van toepassing.

De Arbo-dienst heeft geprobeerd zich te verschuilen achter het feit dat de werkgever “méér van haar vroeg dan de wet”. Dat dit haar niet heeft mogen baten zal geen verbazing wekken; zij had immers jegens deze werkgever een contractuele verplichting tot het “vroegtijdig, actief aan de slag gaan”, waaronder kennelijk expliciet het opstellen van probleemanalyse en re-integratieplan, het begeleiden naar ander passend werk en dergelijke werd verstaan.

Het Hof heeft in deze zaak vastgesteld dat de Arbo-dienst niet aan haar contractuele verplichtingen had voldaan nu er geen huisbezoek was afgelegd, er geen probleemanalyse was opgesteld, er geen inhoudelijk reïntegratieplan was en door de arbo-dienst ook geen andere adequate maatregelen waren genomen om te voorkomen dat de werknemer langdurig zou uitvallen. Op voortdurende verzoeken van de werkgever om tot actie over te gaan was überhaupt niet gereageerd.

Toen vaststond dat de Arbo-dienst niet aan haar verplichtingen had voldaan, kwam de vraag aan de orde of de schade die de werkgever heeft geleden door de langdurige uitval van de zieke werknemer, is toe te rekenen aan de arbo-dienst en zo ja welke schade toewijsbaar is.
Het Hof heeft overwogen dat de schade toerekenbaar is, nu de Arbo-dienst zelfs niet stélde dat de schade ook zou zijn ontstaan als zij wel vroegtijdig actief maatregelen had genomen ter voorkoming van langdurige uitval. Het verband tussen het wanpresteren en de schade is dus zonder meer aangenomen.

Tot slot resteerde de vraag welke schade toewijsbaar is. Het Hof heeft overwogen dat zowel loonschade, rente over de loonschade en de gevorderde schadevergoeding voor de tijd die de werkgever aan de kwestie heeft moeten besteden, toewijsbaar zijn. Daarbij is vastgesteld dat de schade niet eerder is ontstaan dan vanaf het moment dat de Arbo-dienst actief had moeten worden. Dat is dus in de regel niet vanaf de eerste ziektedag. De zogeheten Pemba-schade is niet toewijsbaar.

Deze uitspraak biedt voor werkgevers perspectief: in het geval een Arbo-dienst wanprestatie pleegt kunnen mogelijk de hoge kosten daarvan op deze dienst worden verhaald.
Wel past hier een belangrijke slag om de arm: uit de uitspraak blijkt dat deze Arbodienst niet alleen slechte service bood, maar ook slecht procedeerde: de ergernis bij het Hof over slecht uitgewerkte en niet onderbouwde verweren en stellingen is duidelijk waarneembaar. Ontevreden werkgevers dienen er dan ook rekening mee te houden dat zij in een procedure tegen hun Arbo-dienst het moeilijker zullen krijgen dan de onderhavige werkgever; zij zouden wel eens meer moeten bewijzen. Het bewijs dat een werknemer eerder had kunnen hervatten wanneer de Arbo-dienst naar behoren had gefunctioneerd is naar alle waarschijnlijkheid normaalgesproken niet eenvoudig te leveren.

Gerechtshof verklaart Duisenberg regeling algemeen verbindend

Afgelopen vrijdag 25 januari 2007 heeft het Gerechtshof Amsterdam bepaald dat de Duisenberg-regeling algemeen verbindend zal zijn. Volgens het Gerechtshof is er, in de gegeven omstandigheden, geen reden om aan te nemen dat de in de Duisenberg-regeling opgenomen vergoedingen onredelijk (laag) zijn.

Het Gerechtshof lijkt tot uitgangspunt te nemen dat de effectenlease overeenkomsten geldig zijn. Ik trof in ieder geval geen expliciete overweging aan waarin het Gerechtshof ingaat op de stelling dat de effectenlease overeenkomsten nietig zouden zijn. De geldigheid van de overeenkomsten zou van belang kunnen zijn omdat bij een nietige overeenkomst in beginsel een verplichting bestaat om niet alleen de rente en koersverliezen te vergoeden, maar ook om alle inleg terug te betalen. Het Gerechtshof gaat echter wel in op de stelling van de beleggers dat de Duisenberg-regeling onvoldoende rekening houdt met de juridische positie van de beleggers, waarmee dus indirect het Gerechtshof ingaat op de stellingen omtrent nietigheid. Volgens de verweerders tegen de Duisenberg-regeling is de juridische positie van de beleggers zodanig sterk, dat een andere regeling had moeten worden getroffen. Volgens het gerechtshof is die juridische positie niet relevant omdat de Duisenberg-regeling een vaststellingsovereenkomst is. Bij verder procederen kan het inderdaad meevallen, maar het kan ook tegenvallen. En hoe de verdere procedures uitpakken, valt nog te bezien.

Verder neemt het Gerechtshof tot uitgangspunt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende duidelijk te waarschuwen voor de mogelijkheid dat koersverliezen zouden optreden. Ik vind dit een nogal gekunstelde redenering, die waarschijnlijk wordt verklaard doordat het Gerechtshof minimaal één onrechtmatig element moet benoemen dat in alle gevallen geldig is. Dat Dexia ook haar zorgplicht heeft geschonden door niet of nauwelijks onderzoek te doen naar de financiële status en behoeften van de beleggers, wordt niet besproken. Dat is dan ook een gegeven dat niet in alle gevallen kan worden toegepast, maar waarvoor nader onderzoek op basis van ieder individueel geval noodzakelijk is. Het Gerechtshof geeft duidelijk aan dat zij niet kan ingaan op individuele omstandigheden.

Hiermee raakt het Gerechtshof de kern. De Duisenberg-regeling is een vaststellingsovereenkomst die thans algemeen verbindend is verklaard. Dat betekent dat in beginsel iedere belegger die bij Dexia een effectenlease product heeft aangeschaft, gebonden is aan de Duisenberg-regeling. Als een belegger het resultaat van de Duisenberg-regeling onvoldoende vindt, moet hij een zogenaamde opt-out verklaring sturen. Deze verklaring moet worden gestuurd naar notaris mr. J.R.E. Kielstra, Lange Voorhout 24, 2514 EE te Den Haag. Een opt-out verklaring die aan een ander adres wordt gezonden, is ongeldig. De verklaring moet uiterlijk 31 juli 2007 zijn ontvangen door de notaris.

De rechtbank Amsterdam heeft onmiddellijk gereageerd op de uitspraak van het Gerechtshof. Volgens de rechtbank zullen alle lopende procedures worden beëindigd van individuen die geen opt-out verklaring zullen uitbrengen. Maar er zal ook een groot aantal procedures worden voortgezet omdat de betrokken belegger wel een opt-out verklaring uitbrengt. Om de te verwachten grote hoeveelheid zaken toch goed te kunnen afhandelen, heeft de rechtbank een nieuw effectenlease team opgericht. Desondanks verwacht de rechtbank Amsterdam dat zij nog drie tot vier jaar nodig heeft om de zaken af te handelen.

Wij zullen nu moeten afwachten wat de gevolgen zijn voor de diverse procedures die in den lande aanhangig zijn. De uistpraak van het Gerechtshof zou immers in theorie geen afbreuk mogen doen aan de rechtspositie van partijen. Maar of dat ook echt zo is, valt nog te bezien. In ieder geval is het voor Dexia, en de andere aanbieders van effectenlease overeenkomsten, nu erg aantrekkelijk geworden om bij de bepaling van de hoogte van de schade het argument te hanteren dat de Duisenberg-regeling algemeen wordt aanvaard en dat dus nooit meer kan worden verkregen dan is bepaald in die Duisenberg-regeling. Evenzeer zal het begrijpelijk zijn als de betrokken rechters bij de bepaling van de hoogte van de eventuele schade toch zich zullen richten naar de Duisenberg-regeling, al is het maar omdat zulks tijd bespaart. Daar staat echter tegenover dat het voor benadeelden nu makkelijker wordt om te bepalen op welke onderdelen zij zich moeten richten om een hogere schadevergoeding te krijgen. Het arrest van het Gerechtshof geeft daarvoor een aardig aanknopingspunt.

Weer schadevergoeding voor burned out werknemer

De kantonrechter te Heerlen heeft in een onlangs gepubliceerde uitspraak een werkgever veroordeeld tot vergoeding van schade van een werknemer die burn out klachten had gekregen nadat hij acht jaar lang extreem lange werkweken maakte bij een broodfabriek. De werknemer kon 's avonds en 's nachts worden opgeroepen, terwijl hij de volgende ochtend geacht werd gewoon op zijn werk te komen.
Over de hoogte van het schadebedrag wordt nog geprocedeerd. Volgens de advocaat van de werknemer kan zijn cliënt enkele tonnen tegemoet zien.

Het is, anders dan de meeste media berichtten, niet de eerste maal dat er een schadevergoeding aan een werknemer met burn-outklachten is toegekend. In een eerdere bijdrage hebben wij bericht over een zaak bij de Rechtbank Middelburg waarbij schadevergoeding is toegekend aan een werknemer met burn-outklachten. In andere zaken zijn er schikkingen getroffen, waarbij werkgevers werknemers smartengeld betaalden.

Er lijkt dus een zekere trend te signaleren. Bij het Bureau Beroepsziekten van de FNV, dat de werknemer juridische bijstand verleende, zijn volgens directeur Jan Warning nog dertig andere zaken aanhangig. Om schadevergoeding toegekend te kunnen krijgen moet een werknemer niet alleen moet aantonen dat hij schade heeft geleden als gevolg van zijn werkzaamheden, maar ook dat de werkgever zich niet aan zijn zorgplicht heeft gehouden.
De werknemer in deze zaak heeft dat kennelijk aannemelijk weten te maken door middel van een deskundige. De werkgever is daarop belast met een bewijsopdracht om de onjuistheid van de stellingen van de werknemer aan te tonen. Hij is daarin niet geslaagd, hij heeft het zelfs bij voorbaat opgegeven: blijkens de uitspraak heeft hij van het horen van getuigen afgezien.

Octrooibox

Vorige week heeft minister Zalm bekend gemaakt dat de zogenaamde octrooibox met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2007 wordt ingevoerd. Hiermee wordt een speciaal (verlaagd) belastingtarief van 10 % ingevoerd voor winsten gemaakt met geoctrooieerde uitvindingen. De octrooibox is onderdeel van de wet Werken aan Winst, waarover wij al eerder schreven. Aanvankelijk leek toestemming vanuit Brussel nodig voor de invoering van de octrooibox, maar de Europese Commissie heeft inmiddels medegedeeld dat generieke fiscale maatregelen die de kenniseconomie stimuleren zijn toegestaan waarmee de weg voor de octrooibox vrij is gemaakt.

De invoering van de octrooibox brengt met zich mee dat belastingplichtigen kunnen opteren voor een bijzonder tarief voor netto winsten gegenereerd met octrooien. De regeling is facultatief en kan per octrooi worden aangevraagd, mits deze na 1 januari 2007 is geregistreerd. De regeling staat alleen open voor door de belastingplichtige zèlf ontwikkelde octrooien en dus niet voor extern gekocht octrooien. Ook geldt de regeling niet voor merkenrechten, logo's etc. Bovendien is de regeling begrensd in die zin dat de voordelen die in de box kunnen vallen, maximaal vier maal het totaal van de geactiveerde voortbrengingskosten mogen bedragen.

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief