icon

Geurhinder door veehouderijbedrijven

Ramen en deuren gesloten houden als de wind verkeerd staat en misselijk worden van de stank; voor velen woonachtig in de directe omgeving van intensieve veehouderijen komt het voorgaande helaas bekend voor. Geur kan in dergelijke gevallen hinder veroorzaken en de gezondheid schaden. Dit terwijl geur een belangrijk aspect is voor de kwaliteit van de leefomgeving.

Geurhinder leidt dan ook met enige regelmaat tot juridische procedures. In deze procedures kan een onderscheid worden gemaakt tussen procedures tegen de Staat en procedures tegen de veehouderijen (als veroorzakers van de geurhinder). In de procedures tegen de Staat speelt de onrechtmatige (overheids)daad een centrale rol, vaak gecombineerd met een beroep op de fundamentele rechten. In een dergelijke procedure tegen de Staat heeft het gerechtshof Den Haag (‘het hof’) op 25 maart 2025 uitspraak gedaan (ECLI:NL:GHDHA:2025:431).

Wat speelde in deze zaak?

Eisers wonen in de directe omgeving van intensieve veehouderijen. De geurhinder afkomstig van deze bedrijven tast volgens eisers hun woongenot en gezondheid aan. Zij stellen zich op het standpunt dat de Staat zijn verplichtingen uit artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (‘EVRM’) schendt. De Staat zou namelijk hun grondrecht op ongestoord woongenot onvoldoende beschermen. Tevens zou de Staat hun belangen verwaarlozen ten gunste van de economische belangen van veehouderijen. Volgens eisers zou de Staat maatregelen moeten treffen die ervoor zorgen dat de landelijke en lokale geurnormen niet meer worden overschreden en daarmee een einde maken aan de geuroverlast. Ook willen zij dat de Staat hun schade als gevolg van de geuroverlast vergoedt.

Wat vindt het hof?

Volgens het hof volgt uit artikel 8 EVRM dat bij een bepaalde geurbelasting op de Staat de positieve verplichting rust om maatregelen te treffen en daarmee de geurhinder te beperken. De Staat heeft weliswaar een ruime beoordelingsvrijheid bij de keuze van de maatregelen, maar mag bij extreme gevallen niet wachten met het treffen daarvan. In de situatie van eisers oordeelt het hof dat de Staat hen niet de vereiste effectieve bescherming heeft geboden. De Staat heeft immers geen concrete passende maatregelen getroffen.

Artikel 8 EVRM

Artikel 8 EVRM beschermt het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven. Deze bepaling heeft ook betrekking op milieukwesties. Het EVRM houdt weliswaar geen recht in op bescherming van de leefomgeving in het algemeen, maar in gevallen van milieuoverlast — zoals stankoverlast (offensive smells) — die een directe en serieuze impact hebben op de kwaliteit van leven, kan volgens de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bescherming worden ontleend aan artikel 8 EVRM. Daarvoor is niet vereist dat de gezondheid van de betrokken persoon wordt bedreigd. Of sprake is van een directe en serieuze impact hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de intensiteit en de duur van de overlast en de fysieke en mentale effecten daarvan op het individu. 

De bescherming van artikel 8 EVRM geldt niet alleen voor milieuoverlast die door een Staat zelf wordt veroorzaakt, maar ook voor de overlast die het gevolg is van een tekortkoming van een Staat om de private bedrijfsactiviteiten die de overlast voortbrengen adequaat te reguleren. De Staat heeft namelijk de positieve verplichting om redelijke en passende maatregelen te nemen ter bescherming van individuen tegen milieuoverlast die het welzijn van personen kan aantasten. De Staat heeft in dat verband de verplichting deze individuen te betrekken in het proces dat tot deze maatregelen leidt en de Staat dient een evenredigheidsbeoordeling te maken van de tegenstrijdige belangen. De Staat dient daarbij een zogenoemde fair balance tot stand te brengen tussen de belangen van het individu enerzijds en de belangen van andere betrokkenen en de maatschappij als geheel anderzijds

Welke maatregelen dan passend zijn, hangt volgens het EHRM af van de omstandigheden van het geval. De ruime mate van beoordelingsvrijheid zorgt ervoor dat het EHRM niet snel ingrijpt als het gaat over de afweging om bepaalde hinder veroorzakende activiteiten al dan niet toe te laten. Dat is anders als een staat materiële regels heeft gesteld ter beperking van milieuhinder die in de praktijk niet worden nageleefd. In die gevallen is het EHRM in de regel streng en wordt een schending van artikel 8 EVRM snel aangenomen. Hetzelfde geldt wanneer procedurele waarborgen onvoldoende door een staat in acht worden genomen. Ook in die gevallen is de beoordelingsvrijheid van een staat klein. De rechter kan dus onderzoeken of de maatregelen die een staat neemt om milieuhinder tegen te gaan redelijk en geschikt zijn. Daarbij dient de rechter rekening te houden met de keuzevrijheid die een staat heeft om milieuhinder al dan niet aan te pakken. Relevant in dat kader is dat de genomen maatregelen praktisch en effectief moeten zijn.

Samenvattend

Samenvattend geldt dat niet iedere vorm van geurhinder een schending van artikel 8 EVRM oplevert. Er dient een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval plaats te vinden. Het hof benadrukt daarbij dat ingrijpen van de rechter – gelet op de ruimte beoordelingsvrijheid van de Staat – slechts in ‘zeer extreme gevallen’ kan worden gevraagd, namelijk wanneer al op voorhand duidelijk is dat er geen sprake is van een fair balance.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Geurhinder door veehouderijbedrijven

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief