icon

Proceskostenbeding huurovereenkomst oneerlijk volgens Hoge Raad

In huurovereenkomsten wordt regelmatig bepaling opgenomen waarin staat dat de huurder alle (proces)kosten aan verhuurder moet betalen bij een schending van de overeenkomst. Is zo’n proceskostenbeding oneerlijk? De kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2024:4362) stelde hierover op 16 juli 2024 prejudiciële vragen. In deze blog bespreken wij het antwoord van de Hoge Raad van 23 mei 2025 (ECLI:NL:HR:2025:820).

Het geschil betrof de huur van een parkeerplaats. Verhuurder Woonstichting Lieven De Key had in de huurovereenkomst de volgende bepaling opgenomen:

“Alle voor de uitvoering van deze overeenkomst gemaakte kosten, waaronder begrepen administratiekosten, alsook alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, die verhuurder maakt in geval van niet nakoming van enige bepaling van deze overeenkomst of de wet door huurder, zijn voor rekening van huurder.”

Beoordeling proceskostenbeding kantonrechter

De kantonrechter stelde vast dat sprake was van een overeenkomst met een consument. De huurovereenkomst moest daardoor ambtshalve getoetst worden aan de Richtlijn oneerlijke bedingen (93/13/EEG).

Volgens de kantonrechter was het beding oneerlijk. Daaraan verbond hij het oordeel dat de huurder ook niet op voet van artikel 237 Rv kan worden veroordeeld in de proceskosten. Hij verwees hierbij naar het terugvalverbod. Het terugvalverbod houdt in dat een vernietigd oneerlijk beding niet door de rechter mag worden aangevuld met de regels van nationaal aanvullend of dwingend recht die ten aanzien van de consument deels het zelfde resultaat hebben als toepassing van het vernietigde beding.

De kantonrechter stelt de volgende twee prejudiciële vragen:

  1. Is een proceskostenbeding waarbij de consument bij tekortkoming alle gerechtelijke kosten moet vergoeden, een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13 EG?
  2. Zo ja, heeft dit dan tot gevolg dat niet alleen het proceskostenbeding buiten toepassing moet worden gelaten, maar dat in het geheel geen proceskosten meer kunnen worden toegewezen?

Hoge Raad: het proceskostenbeding is oneerlijk

De Hoge Raad oordeelt dat het proceskostenbeding oneerlijk is. Hij hanteert daarbij de uitgangspunten zoals volgen uit het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1830) (Euriborhypotheken). Daaruit volgt dat op grond van artikel 3 lid 1 Richtlijn oneerlijke bedingen een beding in een overeenkomst, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk beschouwd dient te worden indien het het contractuele evenwicht ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Om te bepalen of er sprake is van een ‘aanzienlijke verstoring van het evenwicht’, moet met name rekening worden gehouden met de regels van het nationale recht.

De verliezende partij kan op grond van artikel 237 Rv veroordeeld worden in de proceskosten van de wederpartij. Die kosten zijn echter beperkt tot een liquidatietarief. Dit systeem beschermt consumenten tegen buitensporige kosten, en draagt bij aan de toegang tot de rechter. Immers wordt daarmee tegengegaan dat een partij afziet van procederen uit vrees voor het risico van een hoge proceskostenveroordeling. Volgens vaste jurisprudentie wordt een partij alleen in buitengewone omstandigheden veroordeeld tot vergoeding van de werkelijke proceskosten.

Volgens de Hoge Raad wordt de positie van de consument door het proceskostenbeding aangetast, doordat het bovengenoemde begrenzing wegneemt die besloten ligt in het wettelijke stelsel. Naar oordeel van de Hoge Raad is het proceskostenbeding oneerlijk.

Mag de rechter wel proceskosten ex 237 Rv toewijzen?

De tweede vraag ligt complexer. De Hoge Raad en de plaatsvervangend procureur-generaal Wissink verschillen van mening.

Wissink concludeert dat artikel 237 Rv wel kan worden toegepast. In het Kanyeba-arrest van 7 november 2019 (ECLI:EU:C:2019:936) heeft het HvJEU bevestigd dat Richtlijn oneerlijke bedingen niet ziet op buitencontractuele aansprakelijkheid. Procesrechtelijke bepalingen, zoals artikel 237 Rv, vallen daarbuiten.

De Hoge Raad twijfelt en is terughoudender. Toepassing van nationale procesregels kan tot een resultaat leiden dat inhoudelijk overeenkomt met het vernietigde beding. Daarmee zou de sanctie op het gebruik van oneerlijke bedingen worden uitgehold. De Hoge Raad heeft daarom een prejudiciële vraag gesteeld aan het HvJEU over het terugvalverbod en artikel 237 Rv.

Wat betekent dit voor u?

Bij commerciële huurrelaties (zoals winkels, kantoren, bedrijfspanden) is de richtlijn oneerlijke bedingen niet van toepassing. Daar mogen partijen meer afspreken. Het arrest raakt dus alleen huurrelaties waarin de huurder een consument is.

Voor verhuurders die overeenkomsten sluiten met particulieren is de boodschap: vermijd proceskostenbedingen waarin álle kosten bij de huurder worden gelegd. Let daarbij ook op standaard bepalingen uit (oude) ROZ-modellen. Het is onduidelijk of een rechter, nadat het kostenbeding is vernietigd, alsnog via art. 237 Rv een proceskostenveroordeling mag uitspreken.

Verhuurders en vastgoedbeheerders doen er goed aan om hun (standaard) huurovereenkomsten van tijd tot tijd te actualiseren. Wilt u weten of uw overeenkomsten nog juridisch houdbaar zijn? Wij kijken graag met u mee.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Proceskostenbeding huurovereenkomst oneerlijk volgens Hoge Raad

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief