Wifi-tracking en de bescherming van persoonsgegevens

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft onlangs de detailhandel en gemeenten gewezen op de privacy-aspecten van wifi-tracking. Veel winkels, gemeenten en evenementenorganisatoren blijken gebruik te maken van deze methode, waarbij door middel van signalen van mobiele telefoons onder meer bezoekersaantallen in kaart kunnen worden gebracht. Het op deze manier volgen van mensen is in veel gevallen in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens. Naar aanleiding van de berichtgeving van de Autoriteit heeft D66-Kamerlid Verhoeven vragen gesteld aan de minister van Economische Zaken, die afgelopen vrijdag beantwoord zijn.

Het idee achter wifi-tracking is vrij eenvoudig. Mobiele telefoons en andere apparaten met wifi-functionaliteit (zoals tablets en laptops) zenden, wanneer de wifi-functie is ingeschakeld, continu een signaal uit dat zoekt naar beschikbare netwerken. Zo'n signaal wordt overigens ook uitgezonden als bluetooth is ingeschakeld. Daarbij zendt het apparaat ook zijn media access control-adres (MAC-adres) mee, een code die voor elk apparaat anders is. Derden kunnen dat signaal vervolgens opvangen met sensoren, en weten op die manier wie – of beter gezegd, welke apparaten – er in de buurt zijn van hun sensor. Op die manier kunnen winkels bijvoorbeeld zien hoe vaak mensen terugkomen. Als een winkelier meerdere nauwkeurige sensors installeert, zou hij ook kunnen zien welke gedeelten van het bedrijf een klant (vaker) bezoekt. Op basis van die informatie kunnen bijvoorbeeld persoonlijke aanbiedingen worden gemaakt.

Aangezien een MAC-adres uniek is voor het apparaat, en de apparaten die zo'n adres uitzenden over het algemeen maar door een persoon worden gebruikt, is een MAC-adres een persoonsgegeven. Het is immers een gegeven dat te herleiden is tot een natuurlijke persoon. Voor het “opvangen” en eventueel verder verwerken van een MAC-adres is dus een van de in artikel 8 van de Wbp genoemde verwerkingsgronden vereist. Zeker voor bedrijven geldt over het algemeen dat alleen de grond “toestemming van de gebruiker” voldoende basis biedt voor verwerking van het MAC-adres. Die toestemming wordt zelden gevraagd, zo lijkt het.

Kwalijker – in ieder geval in de ogen van Verhoeven – is dat ook veel gemeenten en andere overheden gebruik zouden maken van wifi-tracking. Volgens de Autoriteit vragen ook overheden vrijwel nooit toestemming, en wijzen zij burgers evenmin op de aanwezigheid van trackers. Overigens is voor overheden nog een andere verwerkingsgrond denkbaar, namelijk dat de wifi-tracking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak. Met het oog op de veiligheid kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om bij evenementen de bezoekersaantallen in kaart te brengen.

In antwoord op de Kamervragen heeft minister Kamp (terecht) opgemerkt dat de Autoriteit nog geen onderzoek heeft gedaan naar wifi-tracking door gemeenten, en dat er logischerwijs nog geen overtredingen geconstateerd zijn. Verder complimenteerde Kamp de Autoriteit met de voorlichting die zij aan gemeenten en bedrijven geeft over de regels omtrent wifi-tracking. Tot slot heeft hij toegezegd burgers beter te gaan informeren over de mogelijkheden en gevaren van wifi-tracking, onder meer via de website veiliginternetten.nl (wie kent de site niet?). Wie niet gevolgd wil worden, hoeft overigens maar een advies ter harte te nemen: schakel wifi en bluetooth uit als deze functies niet worden gebruikt.

Nieuwe regeling Vormerkung en beslag

Eerder schreven wij een blog over de positie van de koper van onroerend goed indien de koopovereenkomst is ingeschreven in het Kadaster (Vormerkung) en nadien beslag wordt gelegd. Door het inschrijven van de koopovereenkomst kan een na de inschrijving gelegd beslag niet worden tegengeworpen aan de koper van onroerend goed (zie artikel 7:3 BW). Om door artikel 7:3 BW beschermd te worden, is vereist dat de onroerende zaak binnen zes maanden na de inschrijving geleverd wordt (zie artikel 7:3 lid 4 BW).

Tot voor kort was het voor schuldeisers van de verkoper van onroerend goed desondanks mogelijk om de levering van een onroerende zaak te frustreren. Schuldeisers konden ondanks de ingeschreven koopovereenkomst derdenbeslag leggen op de koopsom onder de koper van onroerend goed. De koper kon vanwege het beslag niet meer bevrijdend betalen aan de notaris. Omdat de koopprijs niet werd betaald, kwam de levering van de onroerende zaak tot stilstand en ontstond een patstelling.

De wetgever was van mening dat de hierboven besproken praktijk het doel van de Vormerkung doorkruiste. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft begin 2015 een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de Vormerkung te verbeteren. Om de koper van onroerend goed te beschermen en recht te doen aan de positie van schuldeisers van de verkoper zijn de artikelen 475h lid 3 en 507b toegevoegd aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Ingevolge artikel 475h lid 3 Rv geldt voor na 1 januari 2016 gelegde derdenbeslagen dat de koper wiens koop is ingeschreven, bevrijdend kan betalen aan de notaris. Dit artikel komt tegemoet aan de wens om de koper van onroerend goed te beschermen. Het nieuwe artikel 507b Rv beschermt schuldeisers van de verkoper. Uit dit artikel volgt dat een beslag op een onroerende zaak dat is gelegd na de Vormerkung, na de levering van de onroerende zaak rust op het deel van de koopprijs dat de notaris ten behoeve van de verkoper onder zich houdt. Effectief houdt dit artikel in dat de beslaglegger zich kan verhalen op het gedeelte van de koopprijs dat aan de verkoper toekomt (het surplus).

De nieuwe regeling lijkt inderdaad tegemoet te komen aan de koper en schuldeisers van de verkoper. Het risico van het beslag komt te liggen bij de verkoper omdat de levering van de onroerende zaak doorgang kan vinden. Ook is het voor de schuldeiser makkelijker geworden om beslag te leggen. Aangezien kan worden volstaan met beslag op de onroerende zaak, hoeft de schuldeiser geen beslag te leggen onder de notaris. Door het leggen van beslag onder de notaris liep de schuldeiser het risico dat partijen de onroerende zaak zouden leveren via een andere notaris om het beslag te ontwijken. Dit probleem is ondervangen door de nieuwe regeling.

Wilt u meer informatie over het leggen van beslag en/of Vormerkung, dan zijn wij u uiteraard graag van dienst.

De kwaliteit van de accountantscontrole

Het is al lange tijd onderwerp van discussie; de kwaliteit van de controle van jaarrekeningen door de accountant. Op dit moment bestaat er een aantal initiatieven dat tot doel heeft de kwaliteit van de controle te verbeteren, of preciezer gezegd: die tot doel hebben de accountant een kritischere houding te laten innemen ten opzichte van de opdrachtgever en de opgestelde jaarrekening. Eén van die initiatieven is de Wet aanvullende maatregelen accountantsorganisaties. In deze blog zal dit toekomstige wetsvoorstel kort worden besproken.

Het voorstel ziet op versterking van het bestuur van accountantsorganisaties en gaat met name over accountantsorganisaties die de jaarrekening van organisaties van openbaar belang (dat zijn bijvoorbeeld banken en bedrijven die noodzakelijk zijn om de maatschappij draaiende te houden) controleren. Deze controle wordt over het algemeen door de grotere accountantskantoren uitgevoerd. Het idee is om deze versterking op een aantal manieren te realiseren. Het wetsvoorstel schrijft onder andere voor dat er een toets komt die bepaalt of een beleidsbepaler van deze accountantsorganisaties bij aanstelling wel geschikt is. Verder bepaalt het voorstel dat deze accountantsorganisaties onderworpen moeten zijn aan onafhankelijk toezicht. Daarnaast zijn er plannen om het aantal organisaties dat als organisatie van openbaar belang kwalificeert te vermeerderen. Hoe een en ander in de praktijk vorm zal krijgen, is nog niet geheel duidelijk.

De wetgever is dus druk bezig de kwaliteit van de controlewerkzaamheden te verbeteren. Daaruit kan impliciet worden afgeleid dat de kwaliteit van de accountantscontrole op dit moment tekort schiet. Een in het oog springend voorbeeld is de schikking die de curator van Econcern recentelijk met de accountant heeft getroffen. Op dit moment springt de Vestia-zaak nog altijd in het oog. Maar ook in het MKB verlopen de accountantscontroles niet altijd zonder fouten. Wat dat betreft hadden de aangekondigde maatregelen en wetsherzieningen niet later moeten komen.

Bent u niet zeker of de accountant zijn werkzaamheden wel naar behoren heeft verricht? Wij bespreken het graag met u.

Evaluatie WWZ

Op 30 juni 2016 informeerde Minister Asscher de Tweede Kamer over de beloofde evaluatie en/of voortgang van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ).

Volgens de Minister wordt met de WWZ “beoogd een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt te bereiken, het stelsel van flexrecht, ontslagrecht en WW activerender te maken en werkzekerheid en inkomenszekerheid te bevorderen”.

Met de maatregelen uit de WWZ rondom flexibele arbeid en het ontslagrecht wordt onder meer beoogd te voorkomen dat werknemers onvrijwillig en langdurig werkzaam zijn op basis van een onzeker flexibel contract, vooral waar het structureel werk betreft. Ook wordt beoogd te bewerkstelligen dat een snellere doorstroom naar een contract voor onbepaalde tijd plaatsvindt.

De WWZ, die deels in 2015 is ingevoerd, wordt in 2020 in zijn geheel geëvalueerd. In de tussentijd worden onderdelen van de wet geëvalueerd. Op 29 juni 2016 heeft de Universiteit van Amsterdam een onderzoeksrapport aan de Minister uitgebracht naar de werking van de in de wet beschreven redelijke gronden waarop de rechter de arbeidsovereenkomst kan ontbinden. Op grond van het nieuwe artikel 7:669 lid 3 BW kan een kantonrechter de arbeidsovereenkomst alleen nog ontbinden indien aan ten minste één van de daarin limitatief opgesomde gronden is voldaan (voldragen is).

Uit het onderzoek blijkt onder andere het volgende:

  • Rechters geven aan meer verzoeken af te wijzen dan voor de WWZ;
  • Voor de meeste feitencomplexen bestaat een grond;
  • Enkele rechters missen gronden voor de volgende situaties:(i) te weinig ruimte om te concluderen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, (ii) bij een combinatie van gronden die ieder voor zich niet voldoende onderbouwd zijn en (iii) een algemene grond;
  • De rechters die een algemene grond missen, geven aan dat dit geldt voor een bepaald type zaak, de zaken waarin onder het oude recht de vergoeding als smeermiddel zou zijn gebruikt. (dat is nu juist een praktijk waar de wetgever met de WWZ een einde aan wilde maken);
  • Driekwart van de rechters geeft aan dat zij onder oude recht meer verzoeken hadden toegewezen. In de situaties waarin nu wordt afgewezen, hadden zij wel toegewezen als er ruimte was geweest om een hogere vergoeding toe te kennen;
  • De g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) als subsidiaire grond wordt vol getoetst en leidt alleen tot ontbinding als die voldragen is. Ook voor het in een dergelijk geval toekennen van een billijke vergoeding geldt dat rechters dit alleen doen als sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van de werkgever, een drempel die niet snel gehaald wordt.

Deze uitkomsten zijn redelijk in lijn met die van een onderzoek onder arbeidsrechtadvocaten. De Minister ziet in dit onderzoek aanleiding om een tweetal zaken onder de aandacht te brengen van de Raad voor de Rechtspraak. Het is ten eerste niet de bedoeling van de WWZ dat rechters de hoogte van een vergoeding meewegen in het besluit een ontbinding wel of niet af te wijzen. In de tweede plaats vindt de Minister het opmerkelijk dat sommige rechters aangeven soms te weinig ruimte te zien om te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond), terwijl partijen naar het oordeel van de rechter eigenlijk niet meer samen verder kunnen. Naar mijn idee zijn deze twee door de Minister geobserveerde zaken nu juist de kern van het “probleem” van de nieuwe ontslagregels. Het doel van de wetgever is dat het ontslagrecht voorspelbaarder wordt, zodat werkgevers niet te huiverig meer zijn om mensen in vaste dienst aan te nemen. De ontbindingsgronden en de hoogte van de transitievergoeding staan immers vast. Tot nu toe blijkt echter – en zo volgt dit ook uit het onderzoek van UVA – dat het nieuwe ontslagrecht de ontbinding van een arbeidsovereenkomst juist moeilijker heeft gemaakt. De Minister zou m.i. dan ook iets anders moeten doen dan dit onder de aandacht brengen van de Raad voor de Rechtspraak. Het is niet aan de Minister om de rechterlijke macht te vertellen hoe de wet moet worden toegepast. Dit lijkt mij eerder aanleiding om de wet te herzien.

Verpleegzorginstellingen: Slijpt de messen! Of toch niet?

De publicatie eerder deze week door de IGZ van het eindrapport aangaande intensief toezicht dat sinds anderhalf jaar is gehouden op 150 verpleegzorginstellingen, heeft de nodige commotie veroorzaakt.

Ten aanzien van een elftal instellingen heeft de IGZ geconstateerd dat zij in de categorie intensief vervolgtoezicht thuishoren. Dit betekent dat binnen een organisatie in korte tijd bestuursgesprekken en meerdere (onaangekondigde) bezoeken bij verschillende locaties van de zorginstelling plaatsvinden. Op basis daarvan gaat de inspectie een oordeel geven over de gehele zorgorganisatie of heeft dat inmiddels gedaan. De staatsecretaris vertaalt de uitkomst van de rapportage tot het volgende citaat: “Achterblijvers moeten verbeteren of sluiten.”

Dat het ministerie en de IGZ voor publicatie van naam en toenaam kiest, geeft aan dat andere minder onorthodoxe methoden de afgelopen anderhalf jaar kennelijk niet voldoende resultaat hebben opgeleverd. Tegelijk past het ook in de huidige trend van meer openheid en transparantie. Bewoners, hun familie, mantelzorgers en ook de medewerkers moeten weten wat er aan de hand is.

Het is aan de instellingen om (nu wel) snel en adequaat in te grijpen om de veiligheid van bewoners te borgen en een negatieve stemming te beperken. Een aantal van deze verpleeginstellingen die volgens de IGZ het slechtst presteert, reageert echter met te dreigen juridische stappen te ondernemen tegen de IGZ. Men stelt daarbij dat de constateringen op verouderde gegevens zijn gebaseerd, dat de kwaliteit van de zorg nu op orde is en meer argumenten die feitelijk op hetzelfde neerkomen. Hoe begrijpelijk ook, het is de vraag of dit de juiste reactie is.

Ongetwijfeld zijn er voldoende advocaten te vinden die een afzwakking van de kwalificaties of een rectificatie willen bepleiten; in de meeste gevallen zal blijken dat juist dit precies de verkeerde reactie is. Bestuurders en toezichthouders van verpleegzorginstellingen doen er beter aan dit aan te grijpen en te gebruiken als signaal en instrument om noodzakelijke veranderingen versneld door te voeren. Het lijkt daarom verstandig het momentum te gebruiken om de huidige veranderstrategie te versnellen of aan te passen.

De gelegenheid is er, nu nog de juiste actie!

Algemene voorwaarden in een digitale omgeving

Deze blog is onderdeel van de Serie Algemene voorwaarden.

Uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal mensen dat online winkelt nog steeds stijgt. Uit recent onderzoek van de Thuiswinkel Markt Monitor blijkt zelfs dat Nederlanders in 2015 € 16,07 miljard hebben gespendeerd aan online winkelen. Indien u te maken hebt met overeenkomsten die langs elektronische weg gesloten worden, is het van belang om te weten dat er speciale regels gelden voor algemene voorwaarden. In deze blog zullen wij deze regels toelichten.

Kennis nemen van de algemene voorwaarden
Eerder schreven wij al dat de gebruiker van algemene voorwaarden de wederpartij een redelijke mogelijkheid moet bieden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Doet de gebruiker dit niet, dan kan een beding uit algemene voorwaarden door de wederpartij vernietigd worden. Voor overeenkomsten die langs elektronische weg worden gesloten, geldt een aparte regeling voor het bieden van een redelijke mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Bij dergelijke overeenkomsten moeten de algemene voorwaarden vóór of bij het sluiten van de overeenkomst langs elektronische weg ter beschikking worden gesteld. De wederpartij moet deze voorwaarden op kunnen slaan zodat deze toegankelijk zijn voor latere kennisneming (zie artikel 6:234 lid 2 BW). Indien het voor de gebruiker van de algemene voorwaarden niet mogelijk is om deze op bovengenoemde wijze ter beschikking te stellen, dan moet de gebruiker vóór de totstandkoming van de overeenkomst bekend maken waar de algemene voorwaarden te raadplegen zijn. De gebruiker moet in dat geval ook aangeven dat de algemene voorwaarden langs elektronische weg of op andere wijze zullen worden toegezonden.

De praktijk
De hierboven besproken regels zijn goed na te leven in de praktijk. Indien een offerte per e-mail wordt verzonden, kan gemakkelijk een PDF-bestand met de algemene voorwaarden worden aangehecht. Voor webshops is het aan te bevelen dat in het bestelproces wordt doorgelinkt naar een PDF-bestand met de algemene voorwaarden. Op beide manieren wordt de wederpartij in de gelegenheid gesteld om de algemene voorwaarden op te slaan en wordt voldaan aan de hierboven besproken regels. Het niet (op juiste wijze) bieden van een redelijke mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, kan grote gevolgen hebben. Wij zijn u graag van dienst indien u vragen hebt over het gebruik van algemene voorwaarden bij elektronische overeenkomsten.

Bouwen op fundering van de buren geen gebrek

Op 12-04-2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam geoordeeld over de aansprakelijkheid van een aannemer voor de door de opdrachtgever gestelde gebreken bij de verbouw van zijn woning.

De aannemer heeft in 2011 en 2012 in opdracht en voor rekening van de opdrachtgever werkzaamheden verricht aan de toenmalige woning van de opdrachtgever. Het betrof de bouw van een uitbouw en het herstel van de fundering. Tijdens de werkzaamheden hebben er werkoverleggen plaatsgevonden. Eind 2012 waren de werkzaamheden afgerond en heeft de aannemer, na het nalopen van de uitgevoerde werkzaamheden, het werk aan de opdrachtgever opgeleverd.

Na oplevering wordt in verband met de verkoop van de woning, een bouwkundig keuringsrapport opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat de aannemer het werk niet heeft uitgevoerd conform het bestek, maar in afwijking daarvan de systeemvloer heeft gelegd op de fundering van de uitbouw van de buren. Op grond van deze fout heeft de opdrachtgever de verkoopprijs van de woning moeten verlagen van € 680.000,- naar € 630.000,-. Hij stelt de aannemer aansprakelijk voor deze schade.

Nadat het rechtbank deze vordering van de opdrachtgever afwijst gaat hij in hoger beroep bij het gerechtshof.

Ook het gerechtshof geeft hem geen gelijk. Het hof stelt dat de opdrachtgever met de oplevering van het werk op 12 november 2011, op grond van artikel 7:758 BW, eventuele gebreken heeft aanvaard. Daarmee is het risico van dit werk op hem overgegaan en is de aannemer ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Daartoe behoort ook dat bij het leggen van de vloer gebruik is gemaakt van de fundering van de buren. Hierbij acht het Hof van belang dat de opdrachtgever, alsmede de twee specialisten die hem tijdens de bouw bijstonden, daarvan voor de oplevering op de hoogte waren. Zo blijkt uit de schriftelijke weergave van het werkoverleg dat het gebrek, nadat dit tijdens de bouw aan het licht was gekomen, tussen aannemer en opdrachtgever is besproken.

Kortom, de aannemer is niet aansprakelijk voor de schade.

Groeiend aantal zorgaanbieders heeft problemen met betalingsverplichtingen

Eerder schreven wij al over de risico's en gevolgen van faillissementen in de zorg. Faillissementen en betalingsproblemen in de zorg zijn nog steeds actueel. Alleen al in de eerste helft van 2016 zijn bijvoorbeeld Zorggroep Helmond, Medisch Centrum Amstelveen, Mika Thuiscoach, centrum voor verslavingszorg Victas, en diverse thuiszorgorganisaties – waaronder TSN Thuiszorg – failliet verklaard. Uit het jaarverslag 2015 van Stichting Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) blijkt dat ook een groeiend aantal van bij WFZ aangesloten zorgaanbieders moeite heeft om tijdig aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.

WFZ is het garantie-instituut van intramurale zorgaanbieders. Het doel van WFZ is het bevorderen van de continuïteit van financiering van zorginstellingen (en daarmee die van de zorgverlening) door het verstrekken van garanties op leningen ten behoeve van bij WFZ aangesloten zorgaanbieders. Deze garantie houdt in dat WFZ aan de financier garandeert dat zij de betalingsverplichtingen met betrekking tot de rente en aflossingen van de desbetreffende zorgaanbieder overneemt als de zorgaanbieder daar zelf niet meer aan kan voldoen. WFZ neemt zo dus het risico dat de lening niet kan worden terugbetaald op zich. Het gaat hierbij om flinke bedragen. WFZ heeft in 2015 garanties verstrekt voor 442 miljoen euro aan nieuwe langlopende leningen. Het totaal aantal uitstaande garanties op langlopende leningen en kasgeldleningen kwam daarmee op meer dan 8,3 miljard euro.

Voordat WFZ een dergelijke garantie afgeeft, beoordeelt WFZ of de zorgaanbieder haar financiële positie en bedrijfsvoering voldoende op orde heeft, of de kredietwaardigheid op orde is, of de investeringsplannen haalbaar zijn, en of er geen andere onacceptabele risico's zijn. Nadat de garantieverlening heeft plaatsgevonden, voert WFZ jaarlijks een herbeoordeling uit. Uit het jaarverslag 2015 blijkt dat WFZ op basis van die herbeoordeling in 2015 48 leden (16% van het totale ledenaantal) onder verhoogde risicobewaking heeft gesteld. Eind 2014 ging het nog om 35 leden (11% van het totale ledenaantal). De leden onder verhoogde bewaking worden in drie categorieën onderscheiden:

– Onder categorie rood vallen de meest risicovol geachte leden. WFZ heeft zeven leden in deze categorie geplaats. In 2014 waren dit er nog tien.

– Onder categorie oranje vallen leden die niet aan de kredietwaardigheidseisen van WFZ voldoen, maar waar sprake is van minder urgente problemen. Het aantal leden in deze categorie laat een sterke stijging zien. Het gaat hierbij om 18 leden in 2015 tegenover 8 leden in 2014.

– Als laatste is er categorie geel waarin de situatie minder zorgelijk is, maar er wel reden zijn om de leden extra in de gaten te houden. Ook het aantal leden dat in deze categorie valt is gestegen; 23 leden in 2015 tegenover 17 leden in 2014.

WFZ noemt in het bijbehorende persbericht als belangrijke oorzaak de transitieprocessen die zorgaanbieders momenteel doormaken, waaronder het veranderende overheidsbeleid zoals de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, inkoopbeleid van zorgverzekeraars en het financieringsbeleid van banken. “Steeds vaker dreigen bij zorgaanbieders situaties te ontstaan waarbij ze onvoldoende geld beschikbaar hebben om tijdig aan hun betalingsverplichtingen te voldoen. Een belangrijke oorzaak hiervoor is dat de inkomsten achterblijven of sterk schommelen, als gevolg van moeizame contractbesprekingen en factureringsproblemen tussen zorgaanbieders en hun afnemers. Een tijdelijke liquiditeitskrapte hoeft niet per se een probleem te worden, maar de kans daarop is groter geworden doordat zorgverzekeraars zuinig zijn met financiële bevoorschotting en banken de kredietplafonds hebben verlaagd. Door de combinatie van factoren komen zorgaanbieders sneller in de knel.”

Een faillissement of betalingsproblemen van een zorgaanbieder voor wiens lening WFZ een garantie heeft verstrekt, heeft grote gevolgen voor WFZ. De financier zal immers de garantie bij WFZ inroepen. WFZ betaalt de garantie uit haar eigen risicovermogen. Indien dit niet voldoende is, kan het WFZ bij de aangesloten leden vragen om een financiële bijdrage. Als ook hieruit niet voldoende middelen beschikbaar zijn, dan doet WFZ een beroep op het Ministerie van Volksgezondheid.

Mocht u vragen hebben over insolventie van zorgaanbieders, neem dan gerust contact met ons op. Wij zijn u graag van dienst.

Bruikleenovereenkomst of huurovereenkomst? II

Eerder schreven wij al dat huur in artikel 7:201 BW wordt omschreven als de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken, en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie.

De voorzieningenrechter te Den Haag diende recent (ECLI:NL:RBDHA:2016:566) te beoordelen of een “antikraak-overeenkomst” waarbij een vergoeding door de gebruiker was verschuldigd van € 220,- per maand, diende te worden aangemerkt als een huurovereenkomst (en of de gebruiker dus een beroep op huurbescherming toekwam).

De voorzieningenrechter overweegt dat bij een bruikleenovereenkomst gaat om het in gebruik geven van een zaak om niet terwijl er bij een huurovereenkomst sprake dient te zijn van een voldoende vastomlijnde tegenprestatie. Voor de vraag hoe de overeenkomsten moeten worden gekwalificeerd is bepalend de inhoud van de overeenkomst in het licht van hetgeen partijen bij het aangaan van de overeenkomst omtrent het gebruik voor ogen stond, aldus de voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten volgt dat het gebruik van de ruimten slechts tijdelijk was, in afwachting van verkoop, verhuur, renovatie, sloop of een andere omwikkeling van het object, dat de gebruikers van de ruimten, bereid zijn hun verblijfsrecht afhankelijk te stellen van opzegging op korte termijn en dat dit gebruik korte tijd later zal eindigen en het object alsdan moet worden ontruimd. Uit de bepalingen van de overeenkomst volgt verder dat de door de gebruikers te betalen vergoeding dient ter bestrijding van de bedrijfskosten van het antikraakbedrijf en niet aan huur kan worden gelijkgesteld, aldus de voorzieningenrechter. Opgenomen is ook dat “gebruiker zich realiseert dat hij geen beroep zal kunnen doen op huurbescherming, niet alleen omdat het beoogd gebruik van het object naar zijn aard van korte duur zal zijn, doch tevens omdat tegenover dat gebruik geen tegenprestatie aan de eigenaar / beheerder verschuldigd is”. Voorts is in de overeenkomsten opgenomen dat de werking van de redelijkheid en billijkheid en de goede trouw zich er tegen verzetten dat (toch) een beroep wordt gedaan op huurbescherming, alsmede dat een dergelijk beroep in strijd is met de bedoeling van partijen. Uit deze bepalingen volgt expliciet dat partijen niet beoogd hebben een huurovereenkomst te sluiten overweegt de voorzieningenrechter.

De gebruikers stellen zich voorts nog op het standpunt, nu het antikraakbedrijf heeft nagelaten voldoende te duiden hoe haar bedrijfskosten zijn opgebouwd, de door hen betaalde maandbedragen moeten worden aangemerkt als financiële tegenprestatie en daarmee als huurprijs. Daarin worden zij niet gevolgd door de voorzieningenrechter. Het antikraakbedrijf heeft een opsomming gegeven van de activiteiten die zij financiert uit het totaal aan maandelijks te innen bruikleenvergoedingen, zoals beheer, communicatie, incasso, 24 uur bereikbaarheidsdienst, administratie, acquisitie. onderhoud en overhead. Dit wordt in de gegeven situatie afdoende geacht ter onderbouwing van de stelling dat dit bedrag dient als vergoeding van de exploitatiekosten, aldus de voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter komt zodoende tot de conclusie dat de overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een huurovereenkomst, en dat de gebruikers zich aldus niet kunnen beroepen op huurbescherming.

Autoriteit Persoonsgegevens treedt op tegen tracking cookies ziekenhuiswebsites

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft geconstateerd dat veel Nederlandse ziekenhuizen ongevraagd tracking cookies plaatsen op de apparatuur van bezoekers van hun websites. Met behulp van zulke cookies kan op eenvoudige wijze worden gevolgd welke websites iemand bezocht heeft. Bijna de helft (39) van de 85 onderzochte ziekenhuizen overtreedt op deze wijze de privacy- en telecomwetgeving, die het verbiedt om zonder toestemming van de gebruiker dergelijke cookies te plaatsen.

Het principe van een tracking cookie is vrij eenvoudig. Zodra een bezoeker een site opent die is ingericht op het plaatsen van cookies, wordt een klein bestandje (cookie) op zijn computer geplaatst. Daarin staat bijvoorbeeld hoe laat de bezoeker de site heeft geopend, en vanaf welk IP-adres. Ook kan er bijvoorbeeld in worden bijgehouden welke pagina's van de site de gebruiker bezoekt, en voor hoe lang. Als de gebruiker vervolgens naar een andere site gaat die ook toegang heeft tot dit cookie, “ziet” die site welke pagina's de gebruiker eerder bezocht heeft. De site kan op basis daarvan de getoonde inhoud aanpassen aan de eerder bezochte sites van de gebruiker.

Om een en ander wat concreter te maken een voorbeeld. Stelt u zich een bezoeker voor die op de website van “zijn” ziekenhuis uitgebreid informatie raadpleegt over slagaderverkalking. De site registreert dat in een tracking cookie. Vervolgens gaat dezelfde gebruiker naar een willekeurige andere site, die toegang heeft tot datzelfde cookie waaruit blijkt dat de bezoeker zojuist informatie over slagaderverkalking heeft opgezocht. Nu zou het zomaar kunnen dat die site (of beter gezegd, de leverancier van de advertenties op die site) op basis van die informatie gepersonaliseerde advertenties gaat tonen, bijvoorbeeld voor cholesterolverlagende halvarine.

Voor het op deze manier volgen van bezoekers is toestemming nodig van de gebruiker, niet alleen op grond van de Telecommunicatiewet (waar de zogenaamde cookiewet onderdeel van uitmaakt), maar ook op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het opslaan van informatie over bezoek aan websites wordt namelijk vermoed een verwerking van persoonsgegevens te zijn (volgens artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet). De partij die het cookie plaatst heeft daarom een grond voor de verwerking nodig (zoals toestemming van de betrokken persoon), tenzij hij kan aantonen dat er geen sprake is van verwerking van persoonsgegevens. Dat is bij tracking cookies lastig: met behulp van de informatie die met zulke cookies verwerkt wordt – zoals IP-adres en bezoekgegevens van verschillende sites – is de bezoeker in veel gevallen te identificeren.

De bezoekgegevens van een ziekenhuiswebsite kunnen bovendien gegevens betreffende de gezondheid vormen. Als iemand informatie opzoekt over een bepaald ziektebeeld, is het immers aannemelijk dat die persoon met die ziekte of de symptomen daarvan kampt. De enige mogelijke grond voor verwerking is in dit geval dan ook de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene. Dat doet een groot aantal ziekenhuizen op dit moment niet, waardoor zij dus zowel de Wbp als de Telecommunicatiewet overtreden.

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de ziekenhuizen zes weken de tijd gegeven om orde op zaken te stellen. Als blijkt dat bij de controle die dan volgt nog steeds ongevraagd tracking cookies worden geplaatst, zal de Autoriteit maatregelen gaan treffen. Zo zou zij een last onder dwangsom kunnen opleggen, of direct een bestuurlijke boete.

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief