Lederhose, Nederhose en proceskosten

Het wereldkampioenschap voetbal staat voor de deur, hetgeen onder andere heeft geleid tot een hoos aan belangstelling voor broeken van diverse makelij. In het bijzonder was er aandacht voor de Nederhose, Hollandhose en Leeuwenhose. Inmiddels zijn de eerste pools opgezet waarin kan worden ingezet op de uitslag van de diverse procedures. Bavaria en Heineken betraden de broekenoorlog, met een laf gelijkspelletje tot gevolg (zie uitspraak). En een kleine Belgische ondernemer kreeg het aan de stok met Grolsch. Die laatste wedstrijd eindigde in een klinkklare overwinning voor de ondernemer, zie uitspraak d.d. 1 juni 2006.

Naast merkenrechtelijk perikelen, bevat die laatste uitspraak een interessant aspect over de kostenveroordeling. Grolsch wordt veroordeeld om de volledige proceskosten van de eiser te vergoeden. En dat is een breuk met het in Nederland geldende stelsel van proceskostenvergoedingen tegen een vast tarief (het liquidatietarief), hetgeen in vrijwel alle zaken onvoldoende is om de kosten te dekken. De Voorzieningenrechter wijst de volledige proceskostenvergoeding toe op basis van een Europese Richtlijn voor handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Die Richtlijn is in Nederland nog niet ingevoerd, maar de rechter neemt door Richtlijnconforme uitleg alvast een voorschot op de invoering. Bij zijn overwegingen, heeft de rechter overigens nadrukkelijk aangegeven dat de volledige kostenveroordeling alleen opportuun is indien er sprake is van een inbreukmaker niet te goeder trouw. In dit geval had Grolsch wetenschap van het merkrecht van de ondernemer en heeft Grolsch, ondanks meerdere sommaties, haar inbreuk niet onmiddelijk gestaakt. Tja, dan vraag je er om …

Het openen van de mogelijkheid om een ruimere proceskostenvergoeding toe te kennen, is volgens ondergetekende een juiste weg. De huidige praktijk van geliquideerde kosten, leidt voor kleinere partijen al snel tot een verhoging van de drempel om de rechter aan te spreken. De kosten zullen immers vrijwel nooit tegen de baten opwegen. Er is dan ook inmiddels enige kritiek te horen op het huidige, rigide, stelsel van de vaste proceskostenveroordeling. Wellicht dat dergelijke uitspraken dan ook kunnen leiden tot een meer afgewogen beleid inzake proceskosten, waarbij ook de mogelijkheid bestaat dat de wederpartij volledige kosten krijgt vergoed. Overigens dient men zich wel te bedenken dat het creëeren van de mogelijkheid van een volledige proceskostenvergoeding, ook de kans creëert dat de eiser de volledige kosten van de tegenstander moet vergoeden als hij ongelijk blijkt te hebben. Ieder verhaal heeft immers twee kanten.

Inlichtingen over gewezen werknemers

De wet spreekt niet direct over de inlichtingen die een gewezen werkgever op andere wijze dan door het getuigschrift over de werknemer verstrekt. Werkgevers zijn vaak nieuwsgierig naar wat nu wel en niet kan op dit punt. En terecht.
Het komt namelijk nogal eens voor dat een aankomend werkgever de telefoon pakt en contact opneemt met de ex-werkgever om eens te informeren over het functioneren van een werknemer in zijn vorige betrekking. In zo een geval is het goed om te weten wat je nu wel en niet mag zeggen.

Uitgangspunt is dat de wet zich niet verzet tegen het voldoen aan zo'n verzoek. Wel geldt dat het verstrekken van informatie niet onrechtmatig mag zijn ten opzichte van de werknemer. Zo zal een ex-werkgever bijvoorbeeld geen onjuiste mededelingen mogen verstrekken over de werknemer.

Een stapje verder ging een ex-werkgever in een recente zaak die werd uitgevochten in Eindhoven. Hij werd niet benaderd door de aankomend werkgever, maar benaderde zelf de opvolgend werkgever. De ex-werkgever zinspeelde daarbij op verdenkingen over de werknemer.
Vanwege dit contact gaf de opvolgend werkgever, voordat de werknemer kon beginnen, aan dat hij geen vertrouwen in de werknemer (meer) had, en dat hij de arbeidsovereenkomst niet in werking zou laten treden. De werknemer startte daarop een procedure tegen de ex-werkgever.

De rechter oordeelde dat de ex-werkgever zich onrechtmatig jegens de werknemer had gedragen. De mededelingen van de ex-werkgever hadden vragen bij de werkgever uitgelokt, en de ex-werkgever had dat ook moeten beseffen.

Het is dus verstandig je als werkgever niet langer met de werknemer te bemoeien dan nodig is. Het is in ieder geval onverstandig zelf contact op te nemen met de opvolgend werkgever om over de werknemer te klagen.

Ik noemde al eerder het getuigschrift. De werkgever is verplicht bij het eindigen van de dienstbetrekking de werknemer (als hij dat wil) een getuigschrift te geven. Ook voor het getuigschrift geldt dat dit geen onwaarheden over de werknemer mag bevatten. Indien de werkgever wel onwaarheden in het getuigschrift opneemt, dan is de werkgever schadeplichtig voor de daardoor veroorzaakte schade. Dit geldt ook indien de werkgever weigert een getuigschrift af te geven. Dat laatste gebeurt wel eens als de verhoudingen tussen werkgever en werknemer verstoord zijn, maar de werkgever moet dan toch een getuigschrift geven – en doet er goed aan de inhoud daarvan neutraal te houden.

'Paarse krokodil' naar Tweede Kamer

Meerdere malen hebben wij u bericht over het voornemen van de regering om de administratieve lasten in het bedrijfsleven te beperken. In dat kader zijn reeds meerdere maatregelen genomen. Ook Staatssecretaris Wijn heeft inmiddels zijn bijdrage geleverd door het Wetsvoorstel vermindering administratieve lasten ('Paarse Krokodil') in het leven te roepen. Het voorstel heeft tot doel irritatiepunten van werkgevers in de loonsfeer te verminderen. Het wetsvoorstel ligt nu bij de Tweede Kamer.

De inhoud van het wetsvoorstel is grotendeels gebaseerd op het in november 2005 gepubliceerde rapport 'Beleving Telt', waarin een groot aantal vereenvoudigingsvoorstellen voor de loonheffing waren opgenomen. Ondermeer de volgende regelingen zullen op basis van de nieuwe wet worden gewijzigd dan wel vereenvoudigd:

– de geschenkenregeling;
– de 80-maaltijdenregeling;
– de telefoon- en internetregeling;
– de vrijstelling van vergoedingen en verstrekkingen voor personeelsfeesten etc.
– een verruiming van een vaste, onbelaste reiskostenvergoeding;
– het vervallen van de bewaarplicht van openbaarvervoerbewijzen;
– een verruiming van de regeling voor bedrijfsfitness;
– het vervallen van een loonbelastingverklaring.

Naast bovenstaande maatregelen zullen ook maatregelen buiten de loonbelastingsfeer worden genomen. Het wetsvoorstel zal naar schatting een administratieve lastenverlichting inhouden van in totaal € 51 miljoen. Het is de bedoeling dat de maatregelen per 1 januari 2007 in werking treden.

wetsvoorstel

memorie van toelichting

Jaarverslag CGB: aantal discriminatieklachten neemt toe

De Commissie Gelijke Behandeling meldt in haar recent verschenen jaarverslag een behoorlijke toename van het aantal klachten: ten opzichte van 2004 werden in 2005 maar liefst 45% méér klachten behandeld. De toename zit vooral in de klachten over discriminatie op grond van leeftijd – naar het oordeel van de CGB een logisch gevolg van het feit dat deze discriminatiegrond relatief recent is toegevoegd aan de lijst van verboden discriminatiegronden. Het aantal klachten op andere gronden steeg ook, met uitzondering van klachten op grond van sexuele gerichtheid.

De voorzitter van de CGB, (oud-advocaat) Alex Geert Castermans, zegt in het voorwoord dat vaak sprake is van onderscheid dat ondoordacht en onnodig wordt gemaakt, en dat dus relatief snel kan worden verholpen. Dat zal ongetwijfeld zo zijn. De zaken die meer publiciteit hebben gekregen hadden echter een aantal andere aspecten gemeen: vaak ging het ofwel om indirect onderscheid (waarbij het onderscheid niet in de eerste plaats wordt gemaakt op grond van een verboden discriminatiegrond, maar die uitwerking wel heeft), of om een onderscheid dat juist werd gemaakt om een grondrecht te waarborgen of een ander onderscheid uit te bannen (bijvoorbeeld: vrijheid van godsdienst tegenover gelijkheid van man en vrouw). Dat zullen lastige zaken blijven, waarbij de hamvraag blijft in hoeverre inbreuk op het ene grondrecht nodig is om het andere te waarborgen.

Het jaarverslag geeft ook wat voorbeelden van wat er met eerdere oordelen is gebeurd. In veel gevallen blijkt dat partijen zelf aan invulling geven aan het oordeel van de CGB. Al eerder signaleerden wij dat ook rechters in toenemende mate het oordeel van de CGB betrekken bij hun beoordeling van situaties. Dat, gevoegd bij het feit dat een substantieel deel van de klachten situaties in het werk betreffen, maakt dat discriminatieverboden in het arbeidsrecht een niet meer weg te denken rol spelen, die in elk geval in de nabije toekomst slechts zal toenemen – een ontwikkeling die wij hier al eerder en vaker signaleerden. De CGB speelt daarin een gezaghebbende rol. We zullen haar uitspraken daarom met belangstelling blijven volgen, en daarover hier blijven schrijven.

Nader onderzoek inzake Duisenberg-regeling

Zoals bekend, hebben Dexia en de Stichting Leaseverlies c.s. aan het Gerechtshof Amsterdam gevraagd om de tussen hun getroffen schikking (ook wel bekend als de Duisenberg-regeling) algemeen verbindend te verklaren. Zie ook onze bijdrage d.d. 3 november 2005.

Tegen het verzoek om algemeen verbindend verklaring is verweer gevoerd door de tegenstanders van de Duisenberg-regeling. Zij hebben met name het verweer gevoerd dat Dexia nooit de aandelen daadwerkelijk heeft aangekocht, zoals aangegeven in de diverse effectenlease-overeenkomsten. Daarin staat immers veelal vermeld dat de klant een bepaald mandje aandelen moet aanschaffen van het geleende geld, dat de bank die aankoop zal regelen en dat de bank vervolgens die aandelen zal beheren.

Het Hof heeft op 2 juni 2006 tussentijds aangegeven dat deze stelling nader onderzoek behoeft. Het Hof is voornemens om de Autoriteit Financiële Markten te doen onderzoeken of de aandelen daadwerkelijk zijn aangekocht. Hoewel nog niets definitief is, lijkt daarmee het Hof wel te willen aannemen dat het niet aankopen van de aandelen zodanig ernstig zou zijn, dat het in de weg zou kunnen staan aan de algemeen verbindend verklaring.

Overigens is dit punt, zij het zijdelings, al eerder ter sprake gebracht in de effectenlease affaire. In een gerechtelijke procedure is dit, voor zover ons bekend, echter nog nooit uitgezocht. De uitkomst van het onderzoek zal van belang zijn, omdat er een verband is met de vraag of Legio Lease (en de overige banken) ooit een daadwerkelijk risico hebben gelopen. Zo niet, dan ligt de de stelling voor de hand dat zij feitelijk slechts zeer dure en risicovolle optie-overeenkomsten hebben afgesloten zonder dat te melden. Daarmee ziet dit punt volgens ondergetekende veeleer op de vraag of er sprake is van misleiding, terwijl nu juist in lagere rechtspraak is bepaald dat er geen sprake is van misleidende reclame.

De'privileges' van de advocaat

De verschonings- en zwijgplicht van de advocaat zijn recent veel in het nieuws geweest. Minister Donner heeft een commissie hiernaar onderzoek laten doen, het onderwerp heeft recent in Amsterdam tot enige opschudding geleid toen de rechtbank een advocaat wilde horen, en verschillende kranten hebben hieraan aandacht besteed.

De aandacht voor het onderwerp richt zich vooral (zoals gebruikelijk) op strafzaken. Niet direct iets voor ons kantoor dus, maar het is een onderwerp dat de gehele advocatuur aangaat, ook als het om civiele zaken gaat. Wij volgen die ontwikkelingen dus wel degelijk met grote belangstelling.

Wat mij in de discussies en berichtgeving het meest is opgevallen is dat wordt gesproken over de “privileges” van een advocaat: wij mogen weigeren te getuigen en hoeven (in tegenstelling tot “gewone” mensen) niet te zeggen wat we als getuigen weten – het klinkt een beetje alsof wij mogen parkeren waar anderen dat niet mogen (ook eventjes een beladen onderwerp, maar daar ga ik verder niet op in) of over de trambaan mogen rijden met onze auto's. Maar dat is natuurlijk onzin.

Een van de peilers van onze rechtsstaat is de waarborg voor een eerlijk proces. Een onlosmakelijk onderdeel daarvan is de waarborg van goede rechtshulp: een proces is pas een eerlijk proces als alle betrokkenen toegang hebben tot (deskundige) juridische bijstand. Een absolute voorwaarde daarvoor is dat mensen vertrouwelijk kunnen praten met een advocaat. Dat is het doel van verschonings- en zwijgplicht: niet om het de advocaat makkelijker te maken, maar om een eerlijk proces te waarborgen.

Door de decennia heen verschuift de prioriteit in procedures. Dat is een normaal en natuurlijk proces – het gebeurt ook in de politiek, de omgangsvormen, de mode, enzovoorts. In de jaren zestig en zeventig lag het accent met name op de rechten van het individu, en in het strafproces dus op de verdachte. In deze tijd ligt de nadruk meer op bescherming van de maatschappij. Zo'n verschuiving, hoe je daar verder ook over denkt, is niet zo erg, als daarbij de fundamenten van de rechtsstaat maar niet uit het oog worden verloren en worden aangetast. Als de rol van de advocaat in het proces wordt aangetast door doorbreking van verschonings- en zwijgplicht, is die aantasting een feit. Het is daarom goed dat de door de minister geraadpleegde commissie heeft geadviseerd dat niet te doen.

De bijzondere positie van de advocaat brengt wel een zware verplichting met zich. Als de perceptie is dat een advocaat zijn positie misbruikt, zal dat in toenemende mate leiden tot een roep om die bijzondere positie (en daarmee zijn noodzakelijke rol in het proces) ongedaan te maken. En het laatste woord moet, zoals altijd in onze rechtsstaat, aan de rechter zijn: die moet – per geval – bepalen of het zwijgrecht terecht wordt ingeroepen. Die regeling is goed, en daaraan moet dus niets worden veranderd.

Toepassing wet BIBOB in horeca Amsterdam

Door een recente rechterlijke uitspraak is de nodige duidelijkheid ontstaan voor de uitvoeringspraktijk van de wet BIBOB: betrokken partijen weten nu, in ieder geval in de Amsterdamse praktijk, beter waar ze aan toe zijn.

De Voorzieningenrechter oordeelde in een uitspraak van 1 mei 2006 over een geval waarin een exploitatievergunning was geweigerd en een Drank- en horecawetvergunning was ingetrokken op grond van een BIBOB-advies. Dit BIBOB-advies ging uit van o.m. een redelijk ernstig vermoeden omtrent door de oprichter van de inrichting gepleegde strafbare feiten en een ernstig vermoeden omtrent door een zakenpartner van de oprichter gepleegde strafbare feiten. Volgens de rechter kon van de door het Bureau-BIBOB aangedragen informatie niet worden gezegd dat dit een onvoldoende grondslag voor deze conclusies vormde, terwijl deze evenmin innerlijk inconsistent zijn. Het aangevoerde bezwaar dat deze informatie niet te verifiëren viel, werd verworpen. Volgens de rechter is dit nu eenmaal inherent aan het gebruik van dit door de wetgever beoogde onderzoeks- en adviseringsinstrument als risico-/gevaarsanalyse voor het openbaar bestuur. Aan de bevindingen van het Bureau-BIBOB dienen niet dezelfde eisen te worden gesteld als aan strafrechtelijk bewijs.

De rechter hechtte er overigens wel belang aan dat er een indicatie voor de betrouwbaarheid van de aangeleverde informatie was. Deze indicatie bestond daaruit dat de conclusie van het Bureau-BIBOB gebaseerd was op informatie die uit meerdere bronnen afkomstig was, door de politie en een officier van justitie was getoetst, en ondersteuning vond in een onherroepelijke veroordeling van de oprichter in het verleden wegens een vergelijkbaar delict.

Voorts achtte de rechter het niet onzorgvuldig of onredelijk dat voorbij was gegaan aan de bereidheid van betrokkenen tot uitvoerige controles van de bedrijfsvoering, op de werkvloer en administratief, en de in dat verband genoemde informatie. Daarnaast waren er volgens de rechter voldoende vermoedens dat het bij de betrokken strafbare feiten gaat om aanzienlijke verkregen of te verkrijgen voordelen, waarbij de rechter tevens betrok dat de structuur van de betrokken rechtspersonen het risico op het verhullen van grote geldstromen en witwassen verhoogt.

Het gaat bij de wet BIBOB uitdrukkelijk niet om hard bewijs, zoals in het strafrechtelijke proces, maar om vermoedens die voldoende aannemelijk moeten worden gemaakt. Deze uitspraak beantwoordt deels de vraag wanneer dat laatste het geval is.

De vraag blijft of aannemelijke vermoedens wel voldoende basis mogen zijn voor het ontstaan van dergelijke ingrijpende bevoegdheden. Vanzelfsprekend dient te worden gestreden tegen de verloedering van het Amsterdams onroerend goed. Nog vers in het geheugen liggen echter de strafzaken waarin men meende op grond van hard bewijs tot een veroordeling te moeten komen, maar waarvan het bewijs later toch ondeugdelijk bleek. Dit gevaar ligt in de BIBOB-praktijk, nu daarin kan worden volstaan met “zacht bewijs” voor toepassing van de bevoegdheid, in verhoogde mate op de loer.

Kantonrechters: Dexia effectenlease is nietig

Wij hebben al enige tijd niet meer geschreven over de diverse effectenlease procedures en de Duisenberg-regeling. De reden daarvan is onder andere dat vrijwel alle effectenlease procedures zijn stilgelegd, hangende het verzoek van Dexia c.s. om de Duisenberg-regeling algemeen verbindend te verklaren.

Vandaag heeft het Financieel Dagblad op haar website gepubliceerd over een zogenaamde “beslis-module” die de kantonrechters hanteren bij het opstellen van de uitspraken in procedures over effectenlease. Deze publicatie vormt aanleiding om de kwestie weer eens te bezien. Volgens het FD zijn de beslis-modules opgesteld door gespecialiseerde kantonrechters, met de bedoeling om het de kantonrechters in den lande eenvoudiger te maken een beslissing te nemen. Volgens deze beslis-modules zijn alle effectenlease overeenkomsten van Dexia nietig, omdat deze (tot 12 april 2003) niet beschikte over de benodigde vergunning onder de Wet Consumenten Krediet (WCK). Er zou geen sprake zijn van misleidende reclame, maar wel van (structurele) schending van de zorgplicht die banken hebben jegens hun klanten. Die schending van de zorgplicht zou onder andere vorm hebben gekregen door onvoldoende informatieverschaffing. De beslis-module zou vervolgens stellen dat bij het schenden van de zorgvuldigheidsnorm, de hoogte van de schade op individuele basis moet worden bepaald.

Het baart enig opzien dat de betreffende beslismodule (die niet de meest recente is!) via het FD bekend raakt. Maar inhoud en uitkomsten van de betreffende beslismodule behoeven weinig verbazing te wekken. De rechtbank Amsterdam had al bepaald dat er geen sprake was van misleidende reclame. De rechtbank Arnhem had de Dexia effectenlease al nietig verklaard, vanwege het ontbreken van de benodigde vergunning. De rechtbank Utrecht heeft geoordeeld dat de effectenlease van Aegon en Dexia moest worden beoordeeld in het licht van de bijzondere zorgvuldigheidsplicht van de bank, overigens met het bijkomende gevolg dat de hoogte van de schade op individuele basis moet worden bepaald. Feitelijk is er dus weinig nieuws onder de zon door de bekendmaking van het FD.

Volgens het FD is de inhoud van de beslismodule een bom onder de Duisenberg-regeling. Waarom zou immers iemand een schikking aanvaarden, als de overeenkomst nietig is en dus de volledige inleg moet worden terugbetaald ? Dat moge zo zijn, maar daar staat tegenover dat de Hoge Raad zich nog niet heeft uitgelaten over deze kwestie en dat aan doorprocederen dus wel degelijk een proces-risico kleeft dat verkeerd afloopt. Daarnaast geldt dat alleen Dexia niet over de vereiste WCK vergunning beschikte. Voor zover wij weten, beschikten Defam, Fortis, Aegon en andere aanbieders wel over een dergelijke vergunning. Bij deze aanbieders zal dus moeten worden onderzocht in hoeverre de bank heeft voldaan aan zijn zorgplicht.

Tot slot wijzen wij op een andere mogelijkheid. Volgens ons kunnen de effectenlease overeenkomsten worden beschouwd als “verboden koppelverkoop” onder artikel 33 WCK. En als dat zo is, zijn de betreffende overeenkomsten sowieso nietig. Het maakt dan niet meer uit of deze zijn gesloten met Dexia (zonder vegunning) of met Aegon, Fortis of Defam (met vergunning). Een oordeel over deze stelling hebben wij echter nog niet in gepubliceerde rechtspraak teruggevonden.

Een stap vooruit voor de Dienstenrichtlijn

Het aangepaste voorstel voor de Dienstenrichtlijn is door de Raad van Europese Ministers van Economische Zaken goedgekeurd. Een eerder door voormalig Eurocommissaris Bolkenstein ingediend voorstel voor de Dienstenrichtlijn kon de goedkeuring van het Europese Parlement niet wegdragen, zodat het voorstel moest worden aangepast. Het aangepaste voorstel zal nu opnieuw door het Europese Parlement worden beoordeeld.

Het doel van de Dienstenrichtlijn is het bevorderen van het vrije verkeer van diensten en de vrije vestiging van dienstverleners binnen de Europese Unie. Op grond van de huidige regelgeving moeten dienstverleners die hun diensten over de grens willen aanbieden, aan diverse extra vereisten voldoen (denk bijvoorbeeld aan vergunningen en registraties). Door deze extra vereisten wordt het vrije verkeer van diensten belemmerd, hetgeen nadelige economische effecten heeft.
Uitgaande van het voorstel worden dergelijke vereisten verboden als ze in feite buitenlandse dienstverleners buiten de deur houden. De bestaande en nieuwe nationale beroepsregels van alle Europese landen zullen vooraf ter goedkeuring aan de Europese Commissie moeten worden voorgelegd, waarna de Commissie zal bepalen of deze regels voldoen aan de principes van non-discriminatie, noodzakelijkheid en proportionaliteit. Voordeel van deze meldingsplicht is dat zonder een dergelijke verplichting, de bedrijven zelf alle belemmeringen zouden moeten aanvechten.

De verwachting is dat door de invoering van de Dienstenrichtlijn en het aldus versoepelen van de regelgeving omtrent het vrije verkeer van diensten, de export en de import van diensten makkelijker kan en zal plaatsvinden en er meer geïnvesteerd zal worden in diensten. Het is nu nog afwachten of de Dienstenrichtlijn daadwerkelijk wordt goedgekeurd door het Europese Parlement.

'10' van Talpa (revisited)

Weet u het nog? Op 2 juni 2005 bepaalde de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht dat John de Mol's Talpa geen gebruik mocht maken van de merknaam “Tien” voor haar nieuwe televisiezender. Een dergelijk gebruik zou inbreuk maken op de oudere rechten op het merk “TV10”, die ondanks het verdwijnen van de gelijknamige zender nog altijd geldend gemaakt konden worden. Talpa ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof Amsterdam bevestigde het vonnis van de Voorzieningenrechter op 15 oktober 2005.

Niet leuk voor Talpa: zij hadden zich er veel van voorgesteld bij iedereen thuis op nummer 10 van de afstandbediening terecht te komen. Een pleister op de wonde was het feit dat de naam “Talpa” inmiddels zodanig was ingeburgerd dat deze ook wel als naam voor de nieuwe zender kon worden gebruikt. Maar het bleef ongetwijfeld knagen…

Totdat een slimmerik in de organisatie bedacht dat het misschien wel zo kon zijn dat men de zender geen “Tien” mocht noemen, maar dat daarmee nog niet gezegd was dat men het cijfer 10 niet in de rechterbovenhoek zou kunnen plaatsen. Zoals SBS6 dat doet met een 6, bijvoorbeeld.
Maar ja… er dreigde wel een dwangsom van 50.000 euro voor iedere dag dat in strijd met het vonnis uit 2005 zou worden gehandeld. En er was klaarblijkelijk alle reden om ervan uit te gaan dat TV10 B.V. op deze dwangsommen aanspraak zou maken als men zomaar over zou gaan tot het hanteren van de 10…

Dus Talpa begon een kort geding tegen TV10 B.V., waarin werd geëist dat het TV10 zou worden verboden executiemaatregelen te nemen op basis van het vonnis uit 2005 als Talpa de 10 in de rechterbovenhoek zou plaatsen. En: met succes. Vandaag wees de Voorzieningenrechter te Amsterdam die vordering toe. De rechter overwoog dat Talpa het cijfer 10 niet zal gebruiken ter onderscheiding van haar televisie- diensten of van haar onderneming (dus: niet als merk). Daarvoor heeft Talpa immers al het merk Talpa. Ook als het cijfer 10 onafgebroken in de rechterbovenhoek van het televisiescherm is te zien, wordt dit door de rechter aangemerkt als uitsluitend beschrijvend gebruik van het kanaalnummer, aangezien daarnaast ook steeds het logo van Talpa onafgebroken in beeld zal zijn. Het cijfer 10 wordt dus niet zelfstandig gebruikt ter onderscheiding van haar televisiediensten of haar onderneming.

Chapeau voor Talpa. Ik denk dat hier inderdaad geen speld tussen valt te krijgen. De kracht zit hem natuurlijk in dat irritante Talpa logo dat wij al maanden verplicht in beeld moeten dulden. Zolang dat gehandhaafd wordt kan er best een cijfer 10 bij, zonder dat meteen merkgebruik te noemen. En zo krijgt Talpa toch nog waar het altijd om te doen was: een positie binnen de eerste tien plaatsen op de afstandsbediening en zodoende een acceptabele exposure bij het volgorde-zappen.

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief