Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Door een recente rechterlijke uitspraak is de nodige duidelijkheid ontstaan voor de uitvoeringspraktijk van de wet BIBOB: betrokken partijen weten nu, in ieder geval in de Amsterdamse praktijk, beter waar ze aan toe zijn.
De Voorzieningenrechter oordeelde in een uitspraak van 1 mei 2006 over een geval waarin een exploitatievergunning was geweigerd en een Drank- en horecawetvergunning was ingetrokken op grond van een BIBOB-advies. Dit BIBOB-advies ging uit van o.m. een redelijk ernstig vermoeden omtrent door de oprichter van de inrichting gepleegde strafbare feiten en een ernstig vermoeden omtrent door een zakenpartner van de oprichter gepleegde strafbare feiten. Volgens de rechter kon van de door het Bureau-BIBOB aangedragen informatie niet worden gezegd dat dit een onvoldoende grondslag voor deze conclusies vormde, terwijl deze evenmin innerlijk inconsistent zijn. Het aangevoerde bezwaar dat deze informatie niet te verifiëren viel, werd verworpen. Volgens de rechter is dit nu eenmaal inherent aan het gebruik van dit door de wetgever beoogde onderzoeks- en adviseringsinstrument als risico-/gevaarsanalyse voor het openbaar bestuur. Aan de bevindingen van het Bureau-BIBOB dienen niet dezelfde eisen te worden gesteld als aan strafrechtelijk bewijs.
De rechter hechtte er overigens wel belang aan dat er een indicatie voor de betrouwbaarheid van de aangeleverde informatie was. Deze indicatie bestond daaruit dat de conclusie van het Bureau-BIBOB gebaseerd was op informatie die uit meerdere bronnen afkomstig was, door de politie en een officier van justitie was getoetst, en ondersteuning vond in een onherroepelijke veroordeling van de oprichter in het verleden wegens een vergelijkbaar delict.
Voorts achtte de rechter het niet onzorgvuldig of onredelijk dat voorbij was gegaan aan de bereidheid van betrokkenen tot uitvoerige controles van de bedrijfsvoering, op de werkvloer en administratief, en de in dat verband genoemde informatie. Daarnaast waren er volgens de rechter voldoende vermoedens dat het bij de betrokken strafbare feiten gaat om aanzienlijke verkregen of te verkrijgen voordelen, waarbij de rechter tevens betrok dat de structuur van de betrokken rechtspersonen het risico op het verhullen van grote geldstromen en witwassen verhoogt.
Het gaat bij de wet BIBOB uitdrukkelijk niet om hard bewijs, zoals in het strafrechtelijke proces, maar om vermoedens die voldoende aannemelijk moeten worden gemaakt. Deze uitspraak beantwoordt deels de vraag wanneer dat laatste het geval is.
De vraag blijft of aannemelijke vermoedens wel voldoende basis mogen zijn voor het ontstaan van dergelijke ingrijpende bevoegdheden. Vanzelfsprekend dient te worden gestreden tegen de verloedering van het Amsterdams onroerend goed. Nog vers in het geheugen liggen echter de strafzaken waarin men meende op grond van hard bewijs tot een veroordeling te moeten komen, maar waarvan het bewijs later toch ondeugdelijk bleek. Dit gevaar ligt in de BIBOB-praktijk, nu daarin kan worden volstaan met “zacht bewijs” voor toepassing van de bevoegdheid, in verhoogde mate op de loer.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.