Praktijkgebieden: Bestuursrecht
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft zich op 8 mei jl. in een aantal uitspraken (ECLI:NL:RVS:2024:1798, ECLI:NL:RVS:2024:1956 en ECLI:NL:RVS:2024:1954) uitgelaten over de vraag of de systematiek van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) toelaatbaar is op grond van Europees recht.
Als een procespartij met succes een overheidsbesluit aanvecht bij de bestuursrechter, heeft hij of zij doorgaans recht op een vergoeding van proceskosten. Hieronder vallen mede de kosten voor professionele hulp van bijvoorbeeld een advocaat of jurist, de zogenaamde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (artikel 1, onder a, Bpb).
De kosten voor deze rechtsbijstand worden begroot aan de hand van een puntenstelsel met vaste bedragen per ‘punt’. Hoeveel punten worden toegekend voor een procedure hangt af van de handelingen die de jurist/advocaat heeft verricht (zie Bijlage bij het Bpb). Stel dat een advocaat eerst bezwaar heeft gemaakt bij de gemeente, naar de hoorzitting is gegaan over dat bezwaar en vervolgens tegen de uitkomst van die procedure bij de bestuursrechter in beroep is gegaan, waar hij/zij ook naar de zitting bij de rechtbank is geweest. Dan kunnen er hiervoor 4 punten worden toegekend.
Per punt geldt er een vast bedrag dat wordt geïndexeerd, afhankelijk van de vraag of het om proceshandelingen in de (hoger) beroepsfase of de bezwaarfase gaat. Voor 2024 is dit € 875,- per punt voor de (hoger) beroepsprocedure en € 624,-per punt voor de bezwaarprocedure (voor specifiek soorten zaken gelden nog andere tarieven, maar dit wordt hier buiten beschouwing gelaten).
Er geldt verder nog een wegingsfactor per punt waarmee de zwaarte van de zaak kan worden uitgedrukt (van 0,25 voor zeer licht tot 2 voor zeer zwaar). Het bedrag wordt dan vermenigvuldigd met die wegingsfactor. Stel dat de zaak in het gegeven voorbeeld van ‘normaal’ gewicht is, met factor 1, dan bedraagt de vergoeding maximaal € 2.998,- .
De kosten voor professionele rechtsbijstand zijn vaak hoger dan de vergoede kosten. Onder uitzonderlijke omstandigheden kan er aanleiding bestaan voor een hogere vergoeding (zie artikel 2, lid 3, Bpb). Dit is het geval als er sprake is van ‘kennelijk onredelijk handelen’ van een bestuursorgaan. Veel voorbeelden hiervan zijn in de rechtspraak niet te vinden. Te denken valt aan situaties waarbij de burger nodeloos op kosten wordt gejaagd doordat het bestuursorgaan nodeloos lang wacht met het nemen van een besluit, willens en wetens een onrechtmatig besluit neemt, een uitspraak van de voorzieningenrechter naast zich neerlegt of het bestuursorgaan misbruik maakt van zijn bevoegdheid.1
In de hiervoor aangehaalde uitspraken van 8 mei 2024 betoogden appellanten tegen de hoogte van de in hun ogen te lage vergoeding dat dit in strijd was met artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces), artikel 47 van het EU-Handvest, artikel 9 van het Verdrag van Aarhus en artikel 11 van de EU-mer-richtlijn (Richtlijn 2011/92/EU). Volgens appellanten gaat het niet om een evenredige beperking van het in het Handvest beschermde recht op toegang tot de rechter. Volgens appellanten is hiervan geen sprake als zij een aanzienlijk deel van hun proceskosten zelf moeten dragen en procederen hiermee onevenredig kostbaar wordt.
De Afdeling volstaat in de uitspraken van 8 mei jl. wat betreft de toelaatbaarheid van het vergoedingenstelsel op grond van het EVRM met verwijzing naar een eerdere uitspraak van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:420). Kort gezegd, komt het erop neer dat het stelsel de toets van artikel 6 EVRM doorstaat. Wel werkt de Afdeling de vraag uit of en in hoeverre binnen het kader van het Handvest, het Verdrag van Aarhus en mer-richtlijn de systematiek uit het Bpb, waarbij dus slechts een deel van de daadwerkelijke kosten voor rechtsbijstand wordt vergoed, acceptabel kan worden geacht. De Afdeling oordeelt dat het stelsel ook niet in strijd is met de hiervoor genoemde internationaalrechtelijke regels.
Onder meer wordt hierbij meegewogen dat er geen Unierechtelijke verplichting bestaat om alle kosten te vergoeden. De vraag of procederen hierdoor niet ‘onevenredig kostbaar’ wordt, beantwoord de Afdeling onder meer aan de hand van een aantal arresten van het Hof van Justitie van de EU (arrest van 11 januari 2024, Societatea Civilă, C-252/22, ECLI:EU:C:2024:13, punt 79, en het arrest van 11 april 2013, Edwards en Pallikaropoulos, C 260/11, EU:C:2013:221, punt 33). Met de die in die uitspraken genoemde omstandigheden wordt met het in het Bbp verankerde stelsel rekening gehouden, juist door de vergoeding afhankelijk te stellen van het aantal proceshandelingen (puntensysteem) en de wegingsfactor voor de zwaarte van de zaak. Ook neemt de Afdeling in aanmerking dat het Bbp een uitzondering kent, namelijk het eerder genoemde artikel 2, lid 3 van het Bbp. Dit artikel kan volgens de Afdeling worden toegepast in de hiervoor genoemde gevallen, maar biedt ook ruimte voor vergoeding bij ‘bijvoorbeeld uitzonderlijk grote, complexe en bewerkelijke zaken waarmee een groot maatschappelijk belang is gemoeid’.
Dit laatste is een interessante toevoeging aan de criteria die eerder werden genoemd en welke vooral zagen op laakbaar gedrag aan de zijde van het bestuursorgaan. Wat voor soort zaken zouden onder de noemer ‘uitzonderlijk groot, complex en bewerkelijk met groot maatschappelijk belang kunnen vallen’? De praktijk zal dit moeten uitwijzen. Wellicht loont het dus de moeite om bij zeer complexe zaken een beroep te doen op artikel 2, lid 3, Bbp.
Zie ook onze eerdere blogs over de vergoeding van proceskosten van 31 december 2020 en 29 augustus 2018. Vragen over bestuursrechtelijke procedures? Wij kunnen u hierbij helpen.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.