Praktijkgebieden: Contracten, Huurrecht
In de praktijk doen zich geregeld gevallen voor waarin partijen een overeenkomst sluiten die kenmerken vertoont van huur. Of die overeenkomst als een huurovereenkomst kwalificeert maakt uit: in dat geval zijn wetsbepalingen van toepassing waarvan partijen niet of niet ten nadele van de huurder kunnen afwijken. Het is daarom van belang om te weten wanneer sprake is van een huurovereenkomst. Op 31 januari 2025 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan die verduidelijkt hoe dit moet worden getoetst (ECLI:NL:HR:2025:167). In deze blog lichten wij de uitspraak van de Hoge Raad en het daaruit volgende toetsingskader toe.
Het geschil in deze zaak speelt tussen woningcorporatie Portaal en de kinderen van een overleden huurster van een woning van Portaal. Op het moment van overlijden wonen de kinderen, die dan boven de 30 jaar oud zijn, bij hun moeder in. Na het overlijden van hun moeder tekenen de kinderen een vaststellingsovereenkomst met Portaal op grond waarvan zij nog een half jaar in de woning mogen blijven, tegen een gebruikersvergoeding die gelijk is aan de huurprijs die hun moeder had betaald.
Omdat de kinderen nog geen nieuwe woning hebben gevonden, tekenen partijen kort voor het einde van de termijn van de vaststellingsovereenkomst een nieuwe overeenkomst waarin deze termijn met nog een half jaar wordt verlengd. In deze tweede overeenkomst leggen Portaal en de kinderen de verplichting vast dat de kinderen actief op zoek moeten gaan naar andere woonruimte. De kinderen vinden die echter niet en verlaten de woning evenmin.
Portaal stapt daarop naar de kantonrechter en vordert onder meer de ontruiming van de woning. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomsten als huurovereenkomsten moeten worden aangemerkt. De laatste overeenkomst wordt opgevat als een verlenging van de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter wijst de vordering van Portaal daarom af.
Portaal gaat in hoger beroep en krijgt gelijk van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden: volgens het hof is geen huurovereenkomst tot stand gekomen en verblijven de kinderen daarom (inmiddels) zonder recht of titel in de woning. Het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en de kinderen worden veroordeeld om de woning te ontruimen en te verlaten. De kinderen hebben daarop beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
In cassatie klagen de kinderen in de eerste plaats over de kwalificatiemethode die het hof heeft gebruikt om vast te stellen dat de overeenkomsten niet kwalificeren als huurovereenkomsten. De kinderen betogen dat als de inhoud van een overeenkomst voldoet aan de wettelijke omschrijving van ‘huur’, die overeenkomst ook als huurovereenkomst moet worden gekwalificeerd.
De kinderen klagen ten tweede en derde dat het hof ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd zou hebben geoordeeld dat de overeenkomsten niet als huurovereenkomst kunnen worden aangemerkt.
Bij de beoordeling van de eerste klacht haalt de Hoge Raad allereerst de wettelijke omschrijving van huur aan. Artikel 7:201 lid 1 BW omschrijft huur als de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie.
Vervolgens komt de Hoge Raad met een toetsingskader van drie stappen om vast te stellen of een overeenkomst kwalificeert als huurovereenkomst.
De Hoge Raad oordeelt hiermee dat de eerste klacht van de kinderen faalt: ook als op zichzelf aan de wettelijke omschrijving van huur is voldaan (stap 2), blijft ruimte blijft voor de uitzondering dat de overeenkomst in haar geheel beschouwd toch niet als huurovereenkomst moet worden aangemerkt (stap 3).
De Hoge Raad overweegt dat het binnen het dwingendrechtelijke beschermingsregime van huur voor woonruimte past dat de afspraak dat de bewoner nog enige tijd tegen vergoeding in de woning mag blijven om een andere woning te zoeken niet als huurovereenkomst wordt aangemerkt. Het is volgens de Hoge Raad wenselijk dat Portaal de kinderen op die manier kort uitstel van ontruiming kan geven. Het zou onwenselijk zijn als Portaal daarvan zou afzien omdat zij anders een keuze zou moeten maken om de kinderen (i) huurrechten te geven, of (ii) zonder beduidende vergoeding de woning te laten gebruiken (om een ‘tegenprestatie’ en daarmee huurrechten te voorkomen).
De Hoge Raad verduidelijkt met zijn overwegingen dat de uitzondering op de hoofdregel niet bedoeld is voor constructies die de beschermde rechtspositie van huurders ondergraven.
Tot slot concludeert de Hoge Raad dat het hof het bovenstaande toetsingskader juist heeft toegepast. Het hof heeft aan de hand van de Haviltex-maatstaf de inhoud van de overeenkomst vastgesteld. Het hof is tot de conclusie gekomen dat partijen niet hebben afgesproken dat Portaal de woning tegen betaling van een vergoeding aan de kinderen ter beschikking stelde. Partijen beperkten zich tot het afspreken van de termijn waarop de kinderen de woning ontruimd zouden opleveren en de vergoeding die zij gedurende dit voortgezet gebruik moesten betalen. Het hof heeft geoordeeld dat daarom, ongeacht of op zichzelf is voldaan aan de omschrijving van huur, in de gegeven omstandigheden de overeenkomst in zijn geheel niet als huurovereenkomst kan worden aangemerkt. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.