Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Schaarse rechten
Publieke middelen worden via subsidies grootschalig verdeeld. Er zijn steeds meer maatschappelijke ontwikkelingen die grote subsidiepotten met zich meebrengen. Denk bijvoorbeeld aan de energietransitie, in het kader waarvan omvangrijke verduurzamingssubsidies worden verstrekt. Denk ook aan subsidies die cultuur- en/of gezondheid-gerelateerd zijn. Omdat het hier om verdeling van publieke middelen gaat, is het goed verdedigbaar dat het leerstuk van schaarse rechten aan de orde is, helemaal als er sprake is van een zogeheten subsidieplafond.
Potentiële gegadigden moeten in beginsel bij de verdeling van schaarse rechten door het bestuur op openbare, transparante en eerlijke wijze de ruimte krijgen om mee te dingen naar de beschikbare vergunningen. Dat dit ook van toepassing is op de verdeling van schaarse publieke middelen (en dus o.a. subsidies), heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) in 2017 geoordeeld in de Geobox-uitspraak (ECLI:NL:RVS:2018:2310). Waarom daar precies sprake was van schaarse rechten, had (waarschijnlijk) te maken met het in dat geval geldende subsidieplafond op grond van de toepasselijke subsidieregeling. Dit is echter niet bij alle subsidies het geval, en dat rechtvaardigt de vraag of de betreffende subsidies schaars zijn én of de hierboven genoemde rechtsnorm ook van toepassing zou moeten zijn op die subsidies.
Op 23 juli 2025 heeft de Afdeling een interessante uitspraak gedaan over de status van begrotingssubsidies en schaarse rechten (ECLI:NL:RVS:2025:3399).
Begrotingssubsidies worden verleend op basis van een in de begroting van een bestuursorgaan opgenomen subsidiebedrag voor een bepaalde (groep) begunstigde(n). De grondslag is te vinden in artikel 4:23 lid 3 Awb. Voorwaarde is dat de begroting van het bestuursorgaan dat de subsidie verstrekt de naam van de ontvanger vermeldt en ook het maximale bedrag dat hij ontvangt. De wetgever vond het gerechtvaardigd deze manier van subsidiëren uit te zonderen van de regel dat hiervoor een wettelijke grondslag moet zijn omdat er bij begrotingssubsidies vaak maar één of enkele ontvangers zijn. Dit is een door efficiëntie ingegeven redenering geweest van de wetgever. En dat de begrotingssubsidie geen wettelijke grondslag heeft, volgt uit lid 1 en 3 van artikel 4:23 Awb. Dat houdt in dat ingevolge artikel 4:22 Awb bij deze subsidie in principe geen subsidieplafond bestaat. In dat artikel wordt namelijk de link gelegd met subsidies met een wettelijke basis. De ratio daarachter is dat een subsidieplafond alleen zin heeft als er aanvragen van verschillende aanvragers worden verwacht die voor dezelfde activiteiten subsidie willen ontvangen.
Deze hiervoor besproken door efficiëntie ingegeven redenering van de wetgever gaat eraan voorbij dat de begrotingssubsidie gunstig is voor ‘zittende subsidieontvangers’, maar tegelijkertijd ongunstig voor ‘nieuwkomers’. Wie eenmaal met naam en toenaam wordt genoemd in de begroting, zit over het algemeen gebakken. En wie hetzelfde kan en wil doen en daarvoor ook voor subsidie in aanmerking wenst te komen, lijkt achter het net te vissen. Niets is echter minder waar, zoals blijkt uit de aangehaalde uitspraak die de Afdeling op 23 juli 2025 heeft gedaan.
In deze zaak stond het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (“het college”) centraal om jaarlijks een subsidie van €265.000 toe te kennen aan Stichting Vorkmeer. Deze stichting is sinds 2019 werkgever van combinatiefunctionarissen binnen de gemeente, die zich professioneel inzetten voor het bevorderen van sport, beweging en cultuurparticipatie. Negen B.V., een bedrijf met vergelijkbare activiteiten, wil dit ook in Peel en Maas doen. Volgens Negen B.V. had het college daarom een openbare, transparante en eerlijke procedure moeten hanteren, zodat ook zij kon meedingen naar de subsidie. Het college is het hier echter niet mee eens en stelt dat de subsidie past binnen het streven naar duurzaam partnerschap.
Volgens de Afdeling mag de verstrekker van een begrotingssubsidie de ruimte om mee te dingen aan die subsidie beperken. Dit verschilt van subsidies die op basis van de wet worden verleend, waarbij een dergelijke beperking van de mededingingsruimte expliciet in die wet moet zijn opgenomen. De Afdeling sluit hiermee aan bij de Didam I– en Didam II-arresten van de Hoge Raad.
Als vooraf vaststaat of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat op basis van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde is voor de subsidie, mag de begrotingssubsidie aan die gegadigde worden toegekend. Het voornemen om de mededinging te beperken moet door de verstrekker van de subsidie in dat geval minimaal acht weken van tevoren openbaar worden gemaakt. Dit met het doel belanghebbenden op de hoogte te stellen die menen dat zij volgens de gestelde criteria in aanmerking kunnen komen voor de subsidie. Zo wordt hen de mogelijkheid geboden om te betwisten dat er één serieuze gegadigde is of om te betwisten dat de gestelde criteria aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Ook moet de subsidieverstrekker duidelijk toelichten waarom op grond van deze criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de te verlenen subsidie.
Als een belanghebbende hiertegen bezwaar maakt en de subsidieverstrekker aan zijn voornemen vasthoudt, dient hij in het subsidiebesluit (nogmaals) duidelijk te motiveren waarom er op basis van de gestelde criteria toch maar één serieuze gegadigde is en/of waarom de criteria aan de eisen voldoen.
Uit de hierboven besproken uitspraak van de Afdeling volgt dus dat onder meer gemeenten en provincies óók bij de verstrekking van begrotingssubsidies mededingingsruimte moeten bieden bij het verdelen ervan. Als vooraf vaststaat of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat op basis van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde is voor de subsidie, mag de begrotingssubsidie aan die gegadigde worden toegekend. Deze uitspraak zal naar alle waarschijnlijk wel wat verschuiving in subsidieland veroorzaken. Wij houden deze ontwikkelingen in de gaten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.