Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Toezicht en handhaving
Wij schreven al eerder een blog over schadevergoedingen in bestuursrechtelijke procedures bij overschrijding van een redelijke termijn. Een juridisch geschil moet namelijk binnen een redelijke termijn worden beslecht. Dit volgt o.a. uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit artikel 13 EVRM volgt dat bij een overschrijding van deze termijn de benadeelde een effectief rechtsmiddel tegen de Staat moet hebben om hier tegen op te komen.
In bestraffende zaken binnen het bestuursrecht, bijvoorbeeld over bestuurlijke boetes, kan de overschrijding van een redelijke termijn leiden tot forse matiging van de boete. Het idee hierachter is dat het onredelijk is om een betrokkene lang in onzekerheid te laten over een bestraffend besluit.
In zaken die langs verschillende instanties zijn gegaan (bezwaar, beroep en hoger beroep), geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in beginsel is overschreden als die procedure in het geheel langer duurt dan vier jaar (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:CBB:2024:113). Dit behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven dat een overschrijding van de duur gerechtvaardigd is (bijvoorbeeld de complexiteit van een zaak of het processuele gedrag van partijen).
Ook volgt uit vaste rechtspraak dat als het gaat om één instantie – bijvoorbeeld de rechtbank – de redelijke termijn is overschreden als, bijzondere omstandigheden daargelaten, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RBROT:2024:391).
De termijn begint als een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestraffende sanctie wordt opgelegd (bijvoorbeeld dus een bestuurlijke boete). De termijn eindigt als de rechter uitspraak doet. In bestuurlijke boetezaken begint deze redelijke termijn in de regel bij een zogeheten voornemen tot boeteoplegging.
Volgens vaste rechtspraak wordt bij overschrijding van de redelijke termijn in bestraffende zaken de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar waarmee de termijn is overschreden.
Recentelijk oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven in een aantal zaken dat overschrijding van deze termijn leidde tot matiging van de boete met 10% (zie hierover: ECLI:NL:CBB:2024:113 en ECLI:NL:CBB:2024:114). Maar ook oordeelde ditzelfde College dat overschrijding van deze termijn leidde tot matiging van de boete met 25% (zie hierover: ECLI:NL:CBB:2024:160). Dit kan dus gaan om forse matigingen.
Ook bestaat er aanleiding om een boete te matigen als er eerder in het boetetraject redelijke termijnen zijn overschreden, dus nog voordat een rechter in beeld kwam. Zo bijvoorbeeld als het gaat om de tijd die is verstreken tussen het uitbrengen van een boeterapport (rapport van bevindingen) en het boetebesluit. In artikel 5:51 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat als van de overtreding een rapport is opgemaakt, het bestuursorgaan binnen dertien weken na dagtekening van het rapport beslist. Weliswaar is dit een termijn van orde, maar de rechter kan de overschrijding daarvan verdisconteren in de hoogte van de boete en daarmee oordelen tot matiging (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2023:913).
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.