Praktijkgebieden: Bouwrecht, Vastgoed
Tijdens faillissement verschuldigd geworden erfpachtcanon is geen boedelschuld, zo oordeelt de Hoge Raad in zijn arrest van 19 januari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:56).
De zaak draait om een geschil tussen erfpachtgever Groningen Seaports N.V. (de “Erfpachtgever“) en de curator van Refining & Trading Holland N.V. (“North Refinery“) en GOC Real Estate B.V. (de “Erfpachter“). In cassatie staat de volgende juridische vraag centraal:
Is de door de Erfpachter aan aan de Erfpachtgever verschuldigde en tijdens het faillissement van de Erfpachter opeisbaar geworden canon een boedelschuld?
Voor zover voor deze blog relevant en kort samengevat is de achtergrond van het geschil als volgt. De Erfpachter en North Refinery maakten deel uit van een groep vennootschappen. De onderneming van North Refinery hield zich bezig met de verwerking van oliehoudend afval. Het terrein waarop deze onderneming was gevestigd, was door de Erfpachtgever aan de Erfpachter in erfpacht uitgegeven. Voor de op het terrein aanwezige gebouwen en werken is een recht van opstal ten gunste van de Erfpachter gevestigd.
North Refinery en de Erfpachter zijn in staat van faillissement verklaard. Op de faillissementsdatum had de Erfpachter een betalingsachterstand bij de Erfpachtgever. Na het uitspreken van de faillissementen is de erfpachtrelatie tussen de Erfpachter en de Erfpachtgever in stand gebleven. Na de faillietverklaring is de achterstand in betaling van de erfpachtcanon opgelopen.
Tussen de curator en de Erfpachtgever bestaat verschil van inzicht over diverse onderwerpen. De Erfpachtgever en de curator zijn er niet in geslaagd om tot een minnelijke regeling te komen over (onder meer) het karakter van de opeisbare canon en over de houdbaarheid van een door de Erfpachtgever uitgeoefend retentierecht. Nadat de rechtbank de vorderingen van de Erfpachtgever heeft afgewezen, is de Erfpachtgever in hoger beroep gegaan. De erfpachtgever vordert, na eiswijziging, kortgezegd onder meer (voor zover voor deze blog relevant) dat het hof:
In zijn Koot Beheer/Tideman q.q.-arrest (ECLI:NL:HR:2013:BY6108) heeft de Hoge Raad bepaald dat schulden slechts boedelschulden opleveren (i) ingevolge de wet, (ii) omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, of (iii) omdat zij een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting.
Rechtbank en Hof leggen de vordering van Erfpachtgever naast deze meetlat en komen tot het oordeel dat de erfpachtcanon geen boedelschuld oplevert. Het Hof oordeelt als volgt.
Anders dan voor huur en pacht, waarvoor in artikel 39 Faillissementswet is bepaald dat deze vanaf de dag van faillietverklaring boedelschulden zijn, is voor erfpachtcanon niet een wettelijke bepaling waaruit volgt dat deze boedelschuld is. Ook de totstandkomingsgeschiedenis van de wetsbepalingen biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt dat sprake is van boedelschuld.
Van een boedelschuld die door de curator in zijn hoedanigheid is aangegaan is slechts sprake als hij die schuld op zich neemt bij een rechtshandeling, doordat zijn wil daarop is gericht. Daarvan is hier geen sprake. De curator is niet de erfpacht aangegaan en kon deze ook niet beëindigen.
De verplichting tot het betalen van de erfpachtcanon rust op de gefailleerde, niet op de curator.
De Erfpachtgever gaat in cassatie:
“Onderdeel 1 van het middel betoogt dat een canonbetalingsverplichting die in de erfpachtakte is opgenomen, onderdeel is van het erfpachtrecht en als een goederenrechtelijke verplichting moet worden behandeld. De canonbetalingsverplichting kan daardoor worden afgedwongen buiten de samenloop van concurrente schuldeisers om. Zij is een verplichting die op de curator in hoedanigheid rust en de openstaande erfpachtcanon is een boedelschuld. Hieraan doet volgens het onderdeel niet af dat art. 39 Fw alleen pacht en huur maar niet erfpacht als boedelschuld noemt, omdat de verplichting tot betaling van pacht en huur geen goederenrechtelijk karakter heeft. Bovendien beschouwt de wetgever pacht en huur als boedelschuld omdat zij zien op betaling voor het gebruik van een goed dat de curator kennelijk nodig vindt voor de afwikkeling van het faillissement. Dit geldt evenzeer voor de erfpachtcanon, aldus het onderdeel.
De Hoge Raad gaat daarin niet mee en verwerpt het cassatieberoep:
“Dit betoog faalt. De verplichting tot betaling van de erfpachtcanon is in het stelsel van het Burgerlijk Wetboek geen goederenrechtelijke verplichting, maar een kwalitatieve verbintenis die rust op de erfpachter (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.11-3.14). De wetgever heeft voor de verplichting tot betaling van de erfpachtcanon en voor opzegging van de erfpacht wegens wanbetaling een regeling getroffen in de art. 5:85 lid 2, 5:92 lid 2 en 5:87 leden 2 en 3 BW en heeft voor de erfpachtcanon geen met art. 39 Fw (huur) vergelijkbare regeling getroffen. Anders dan onderdeel 1 betoogt, is de verplichting tot betaling van de erfpachtcanon voor zover deze verschuldigd is geworden tijdens het faillissement van de erfpachter dan ook niet ingevolge of krachtens het Burgerlijk Wetboek dan wel de Faillissementswet een boedelschuld.“
Op het eerste gezicht lijkt deze uitkomst de Erfpachtgever in een minder gunstige situatie te brengen dan de verhuurder en verpachter in geval van faillissement van de huurder/pachter, wat, gezien overeenkomsten tussen huur, pacht en erfpacht, als ongewenst kan voorkomen. Huur en pacht na faillietverklaring kwalificeren als boedelschuld en erfpachtcanon als concurrente faillissementsschuld. Anders dan de verhuurder bij huur en de verpachter bij pacht heeft een erfpachtgever evenwel een aanspraak voor de reeds vervallen en niet betaalde erfpachtcanon op de nieuwe erfpachter. Die luxe hebben verhuurders en verpachters niet. Bovendien is de Hoge Raad in zijn Koot Beheer/Tideman q.q.-arrest (ECLI:NL:HR:2013:BY6108) duidelijk over de categorieën van boedelvorderingen. Erfpachtcanon valt niet in een van deze categorieën.
Hebt u een vordering op een failliet of houdt u rekening met een faillissement van uzelf of een ander? Neem dan gerust contact met ons op. Wij hebben ruime ervaring met het adviseren over (aanstaande) faillissementen en de verschillende belangen die daarin spelen. Wieringa Advocaten is u graag van dienst.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.