Praktijkgebieden: Bestuursrecht
De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Deze plicht volgt uit artikel 7:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Kort gezegd komt deze plicht erop neer dat bij behandeling van een bezwaar, de belanghebbende door het bestuursorgaan in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord.
Er zijn echter gevallen waarbij van het horen kan worden afgezien door het bestuursorgaan, deze uitzonderingen zijn opgenomen in artikel 7:3 Awb. Zo kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk (dus evident) niet-ontvankelijk is, het bezwaar kennelijk ongegrond is of wanneer volledig aan het bezwaar wordt tegemoet gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Ook kan van het horen worden afgezien indien de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord (artikel 7:3 onder c Awb). Over deze laatstgenoemde uitzondering schreven wij eerder een blog. Hieruit volgde kort gezegd dat van deze uitzondering slechts sprake is als een belanghebbende uitdrukkelijk heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht gehoord te worden.
Daarnaast kan van het horen worden afgezien als de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord (artikel 7:3 onder d Awb). Over deze uitzondering is onlangs een interessante uitspraak gedaan door de Centrale Raad van Beroep (CRvB), een van de hoogste bestuursrechtelijke colleges (ECLI:NL:CRVB:2022:1019).
In deze zaak was door het bestuursorgaan bij de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift aan de belanghebbende een termijn van twee weken geboden om kenbaar te maken of deze gebruik wilde maken van zijn recht om te worden gehoord. De belanghebbende had in reactie hierop niet te kennen gegeven te willen worden gehoord. Het bestuursorgaan stelde zich daarom op het standpunt dat gelet op artikel 7:3 onder d Awb van het horen kon worden afgezien. De belanghebbende deed een beroep op een oude uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2006:AX3772). Hieruit volgde kort gezegd dat het bestuursorgaan in zulke gevallen niet kon volstaan met het verzenden van een ontvangstbevestiging (met daarin een termijn om te laten weten of gebruik wordt gemaakt van het recht om te worden gehoord). De CRvB oordeelde in onderhavige zaak dat deze oude uitspraak hem niet kon baten, omdat deze voor de inwerkingtreding van artikel 7:3 onder d Awb is gedaan (en deze uitzonderingsgrond dus nog niet opgenomen was in de wet). Hierom mocht het bestuursorgaan in dit geval afzien van het horen van de belanghebbende.
Uit bovengenoemde uitspraak volgt dus dat het cruciaal is om tijdig aan het bestuursorgaan door te geven dat van het recht om gehoord te worden, gebruik wordt gemaakt. Dat kan zoals bovengenoemd in reactie op een ontvangstbevestiging, maar ook al in het bezwaarschrift.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.