Praktijkgebieden: Contracten
Deze blog is onderdeel van de serie contractenrecht.
Wanneer kan een contract worden ontbonden? In welk geval is geen ingebrekestelling nodig? Wat is een fatale termijn? Het antwoord op deze vragen bespreek ik aan de hand van een arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2020.
Feiten
In de zaak die tot dit arrest heeft geleid, heeft een pandeigenaar geprobeerd de koopovereenkomst met betrekking tot een horecapand met de koper te ontbinden. Partijen hadden in juli 2011 mondeling afgesproken dat de levering van dit pand uiterlijk 31 december 2011 zou plaatsvinden. Vanaf juli 2011 mocht de koper al wel van het pand gebruikmaken, tegen betaling van een maandelijkse vergoeding.
De levering blijft echter uit. De partijen concluderen dit ook in een gesprek op 6 december 2011. De pandeigenaar sommeert de koper echter niet om tijdig de levering te laten plaatsvinden. Op 29 december 2011 meent de pandeigenaar zonder enige ingebrekestelling te mogen ontbinden, omdat de koper in zijn ogen een fatale termijn heeft laten verstrijken (door de levering niet uiterlijk 31 december 2011 te laten plaatsvinden). Tussen partijen ontstaat discussie of sprake is van een fatale termijn in de zin van art. 6:83 aanhef en onder a BW.
Ontbinding
Als een schuldenaar tekortschiet in de nakoming van een verbintenis die voortvloeit uit een wederkerige overeenkomst, kan haar wederpartij deze overeenkomst in beginsel ontbinden (art. 6:265 lid 1 BW). Partijen kunnen de bevoegdheid tot ontbinding bovendien in het contract uitbreiden. Als het de schuldenaar nog vrijstaat om zijn verplichtingen tijdig na te komen, dient hij eerst in verzuim te verkeren voordat zijn wederpartij tot ontbinding over kan gaan. Over de vraag wanneer met een ingebrekestelling verzuim intreedt, schreef ik recent al een blog.
In sommige situaties treedt verzuim echter zonder ingebrekestelling in. Dan is een ingebrekestelling niet nodig. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de schuldenaar binnen een fatale termijn dient na te komen en de schuldenaar deze termijn ongebruikt laat verstrijken (art. 6:83 aanhef en onder a BW). Tevens treedt verzuim zonder ingebrekestelling in als een uit een onrechtmatige daad voortvloeiende verplichting of een verplichting tot schadevergoeding (in de zin van art. 6:74 BW) niet meteen wordt nagekomen (art. 6:83 aanhef en onder b BW) en als de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat hij niet zal nakomen (art. 6:83 aanhef en onder c BW).
Oordeel hof
Het hof heeft geoordeeld dat de pandeigenaar de koopovereenkomst niet mocht ontbinden, omdat de koper geen fatale termijn heeft laten verstrijken. Volgens het hof hoeven de woorden ‘uiterlijk 31 december 2011’ niet per se te betekenen dat de koper, bij overschrijding van die termijn, in verzuim is. Of sprake is van een fatale termijn, hangt af van de context. In dat verband vond het hof het relevant dat:
Bij die stand van zaken heeft het hof geoordeeld dat de koper niet (ervan uit hoefde te gaan dat hij) meteen in verzuim zou zijn als de levering van het pand niet uiterlijk 31 december 2011 zou plaatsvinden.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof dat de afgesproken leveringstermijn van ‘uiterlijk 31 december 2011’ geen fatale termijn is (als bedoeld in (art. 6:83 aanhef en onder a BW) en dat de koper daardoor niet in verzuim is geraakt.
In cassatie heeft de pandeigenaar als aanvullende grondslag nog aangevoerd dat de koper net zo goed in verzuim is geraakt, op grond van art. 6:83 aanhef en onder c BW. In een gesprek op 6 december 2011 heeft de koper namelijk bevestigd dat hij het pand niet uiterlijk 31 december 2011 zou kunnen afnemen. Volgens de pandeigenaar moest hij uit die mededeling afleiden dat de koper in de nakoming van zijn verbintenis zou tekortschieten, waardoor de koper alsnog in verzuim is geraakt.
De Hoge Raad verwerpt deze opvatting. De koper heeft niet gezegd dat hij überhaupt – dus ook ná 31 december 2011 – de koopovereenkomst niet zou nakomen. Evenmin viel dit uit zijn verklaringen of gedragingen op te maken. Nu het de koper aldus vrijstond om alsnog de koopovereenkomst na te komen én hij niet in gebreke was gesteld, is de koper niet in verzuim geraakt en mocht de pandeigenaar de koopovereenkomst niet ontbinden.
Conclusie
Uit dit arrest zijn twee lessen te trekken. Ten eerste is het van belang om goed vast te leggen wat voor termijn partijen precies voor ogen hebben en wat de eventuele gevolgen zijn bij overschrijding van die termijn. Ten tweede is het zinvol om op het juiste moment een ingebrekestelling te sturen. Als de pandeigenaar dat had gedaan, had hij de koopovereenkomst wel kunnen ontbinden.
Zou u graag eens overleggen over het vastleggen van afspraken, het ontbinden van een overeenkomst of het versturen van een ingebrekestelling? Neem gerust contact met ons op. Wij zijn u graag van dienst.
Joram Verstoep schreef bij dit arrest een annotatie die is gepubliceerd in het tijdschrift Jurisprudentie in Nederland, aflevering 3, 2020 (JIN 2020/3).
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.