Praktijkgebieden: Contracten
In de meeste contracten is bepaald dat contractspartijen zich jegens elkaar verplichten tot het leveren van een prestatie. Partijen zijn elkaars schuldeiser en schuldenaar. Haast vanzelfsprekend lijkt de gedachte dat wanneer één van de partijen zijn prestatie (i) in het geheel niet, (ii) slechts gedeeltelijk of (iii) ondeugdelijk verricht, de andere partij niet verplicht is tot het verrichten van zijn prestatie. Klinkt logisch, zou je zeggen. En misschien ook wel rechtvaardig. Maar het is niet altijd toegestaan. De wet stelt namelijk eisen aan het opschorten van verplichtingen, welke eisen wij hieronder behandelen. Deze blog is onderdeel van de Serie contractenrecht.
Soort en functie van opschortingsrechten
Er bestaan verschillende soorten opschortingsrechten. Naast een algemeen opschortingsrecht zijn er zeer specifieke opschortingsrechten en meer bijzondere vormen als de exceptio non adimpleti contractus en het retentierecht. De functie van deze opschortingsrechten komt overeen. In de eerste plaats is het opschortingsrecht een pressiemiddel dat, zonder een rechter daarom te verzoeken, kan worden ingezet. Daarnaast is het opschortingsrecht een soort van zekerheidsrecht, zij het dat het soort zekerheid per opschortingsrecht verschilt.
Lees ook:
De algemene regeling betreffende opschortingsrechten is te vinden in een afzonderlijke titel van Boek 6 BW. De wetgever heeft daarin bepaald dat een schuldenaar nakoming van zijn verplichting mag opschorten, indien tussen vordering en schuld voldoende samenhang bestaat om de opschorting te rechtvaardigen (artikel 6:52 BW).
De mogelijkheid tot opschorting, en tegelijkertijd de reden van de opschorting, ligt in de samenhang van de wederzijds te verrichten prestaties. De wet geeft een tweetal voorbeelden waarin voldoende samenhang kan worden aangenomen. Dit zijn de gevallen waarin de verplichtingen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan. Meer specifieke en bijzondere vormen van ‘voldoende samenhang’ zijn aangenomen in de jurisprudentie.
Aan de eis van voldoende samenhang wordt van rechtswege voldaan indien de bevoegdheid tot opschorting expliciet geformuleerd is in de wet. Dergelijke specifieke opschortingsrechten bestaan bijvoorbeeld in het geval een schuldeiser een kwitantie (artikel 6:48 BW) of een schriftelijk bewijs van kwijting (artikel 6:49 BW) weigert af te geven, een koper gestoord wordt door een vordering tot uitwinning of erkenning van een recht op de door hem gekochte zaak (artikel 7:27 BW), een werknemer zijn werkgever geen inlichtingen verschaft (artikel 7:629 BW), een borg de hoofdschuldenaar wijst op zijn bevoegdheid tot vernietiging of het geval de hoofdschuldenaar het recht waartoe borg is gesteld kan opschorten (artikel 7:852 BW).
Aanwezigheid van voldoende samenhang is evident bij de bijzondere vorm van opschorting als de exceptio non adimpleti contractus. Dit is de bevoegdheid tot opschorting van een prestatie uit hoofde van een wederkerige overeenkomst (artikel 6:262 BW). Deze bevoegdheid tot opschorting is iets ruimer dan die van het algemene opschortingsrecht, maar geldt slechts voor tegenover elkaar staande verplichtingen. Vaak gaat het om hoofdverplichtingen als levering en betaling. Opschorting van nevenverplichtingen blijft mogelijk onder het algemene opschortingsrecht van artikel 6:52 BW.
Een ander bijzonder opschortingsrecht is het retentierecht. Dit is de bevoegdheid van de schuldeiser een goed onder zich te houden zolang de schuldenaar zijn prestatie niet heeft verricht (artikel 3:290 BW). Het is niet altijd noodzakelijk dat een verplichting tot afgifte van een goed basis vindt in een overeenkomst. Voor zover dat echter wel het geval is, geldt de regeling van het retentierecht uit Boek 3 BW in aanvulling op de algemene regeling van opschortingsrechten (artikel 6:57 BW).
Contractsvrijheid
De bepalingen betreffende de opschortingsrechten zijn van regelend recht. De bevoegdheid tot opschorting kan daarom contractueel worden beperkt óf verruimd. Mogelijk is dus, bij wijze van voorbeeld, het opschortingsrecht van een koper te beperken tot een gedeelte van de koopprijs. Dergelijke beperkingen komen veelvuldig voor en zijn niet in de laatste plaats terug te vinden in algemene voorwaarden. Daarbij moet wel gezegd worden dat een dergelijk beding in een consumentenovereenkomst als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt (artikel 6:236 BW). Een verplichting tot vooruitbetaling – waarmee de bevoegdheid tot opschorting als het ware verloren gaat – is dat echter niet.
Ziet u zich geconfronteerd met een contractspartij die zijn verplichtingen niet nakomt? Of wilt u meer weten over de bevoegdheid tot opschorting? Neem dan contact met ons op. Wij denken graag met u mee.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.