Praktijkgebieden: Vennootschapsrecht
De grootaandeelhouder die tenminste 95% van de aandelen bezit, kan de overige aandeelhouders dwingen hun aandelen aan hem af te staan. De procedure die hij daartoe volgt, is de zogenaamde uitkoopprocedure. De wet gaat niet volledig voorbij aan de rechten van de minderheidsaandeelhouders. Voor de gedwongen uitkoop ontvangen zij van de grootaandeelhouder een door de rechter vast te stellen prijs. In de praktijk blijkt de vaststelling van die prijs het grootste knelpunt van de uitkoopprocedure. Zo ook in de zaak waar de Hoge Raad op 6 november 2020 over oordeelde.
Reële en redelijke prijs
De uitkoopprocedure wordt gevoerd bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Het is de rechter van deze kamer die de prijs van de over te dragen aandelen vaststelt (artikel 2:201a lid 5 BW). Een lastige klus, zeker voor een rechter. Om die reden kan hij deskundigen aanwijzen die hem helpen bij het vaststellen van de prijs. Dat deed de Ondernemingskamer in dit geval ook. Waar de grootaandeelhouder eiste dat de uitkoop tegen betaling van EUR 21,15 per aandeel zou plaatsvinden, leidde de uitkomst van het deskundigenonderzoek ertoe dat de rechter een prijs vaststelde van EUR 142,10 per aandeel. De grootaandeelhouder werd geconfronteerd met een bedrag dat bijna het zevenvoudige was van het bedrag dat hij eiste in zijn vordering.
Anders dan de grootaandeelhouder wenste, had de Ondernemingskamer de deskundige opdracht gegeven de prijs vast te stellen met inachtneming van een aantal bijzondere omstandigheden. Wat bleek: de grootaandeelhouder had er alles aan gedaan om de waarde van de aandelen voor het starten van de uitkoopprocedure nadelig te beïnvloeden. Dit had ertoe geleid dat de waarde van de aandelen sterk was gedaald. Het was de deskundige evenwel gelukt de waarde van de aandelen vast te stellen voor het scenario waarin deze beïnvloeding niet had plaatsgevonden. Die waarde gebruikte de rechter vervolgens in de prijsvaststelling.
De grootaandeelhouder had dat liever niet en ging tegen het oordeel van de Ondernemingskamer in cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt voorop dat de door de rechter vast te stellen prijs een reële en redelijke prijs moet zijn. Dit rechtvaardigt de inbreuk op het recht van eigendom van de minderheidsaandeelhouders. In het vaststellen van de prijs komt de rechter vervolgens vrijheid toe. Deze vrijheid staat het hem toe een prijs vast te stellen die is geabstraheerd van de nadelige beïnvloeding door de grootaandeelhouder. De Hoge Raad acht de door de Ondernemingskamer vastgestelde prijs juist en laat het oordeel dat de grootaandeelhouder de aandelen tegen betaling van die prijs moet overnemen, intact.
Dure verrassingen
Een dure verrassing die de grootaandeelhouder aan zichzelf had te danken. Maar wél een verrassing die hij had kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld door de vordering tot uitkoop afhankelijk te stellen van een maximaal bedrag. Komt de rechter vervolgens tot een hoger bedrag, dan vervalt de vordering tot uitkoop en eindigt de uitkoopprocedure. Al is de door de grootaandeelhouder toegepaste ‘alles of niets’ variant voor de praktijk wellicht beter. Een mislukte jacht zet de verhoudingen namelijk ook zo op scherp.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.