Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
In het arrest Rosbeek q.q./BNP Paribas Fortis NV van 6 februari 2019 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen beantwoord die waren gesteld door de Nederlandse Hoge Raad. In onze eerdere blog hebben wij u reeds over deze prejudiciële vragen geïnformeerd.
Peeters/Gatzen-vordering
Indien sprake is van een faillissement, is de curator belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel (art. 68 lid 1 Fw). De curator krijgt een aantal bevoegdheden die de failliet zelf niet had. De curator kan bijvoorbeeld de nietigheid inroepen van paulianeuze handelingen die de failliet heeft verricht (te denken valt aan: een besluit tot dividenduitkering) of een vordering op grond van onrechtmatige daad instellen tegen een derde die betrokken is geweest bij benadeling van de schuldeisers.
Voor deze laatste, zogeheten Peeters/Gatzen-vordering bestaat aanleiding in de situatie dat een derde onrechtmatig heeft gehandeld jegens de schuldeisers van een failliet. Een dergelijke vordering valt niet in de boedel maar de opbrengst ervan wel omdat daarmee de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers worden hersteld.
De casus
Een Nederlandse gerechtsdeurwaarder heeft van 2002 tot en met 2008 zijn praktijk uitgeoefend, vanaf 2006 door middel van een vennootschap. Deze vennootschap had naast een kwaliteitsrekening bij een bank in Nederland tevens een betaalrekening bij BNP Paribas Fortis NV (“Fortis”) in België. Van 23 september 2008 tot en met 26 september 2008 heeft de vennootschap € 550.000,- van de kwaliteitsrekening in Nederland naar de betaalrekening in België overgeboekt. Enkele dagen later heeft de gerechtsdeurwaarder dit hele bedrag in contanten opgenomen. Deze handeling is gekwalificeerd als verduistering en de gerechtsdeurwaarder is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Op 23 juni 2009 is de vennootschap failliet verklaard en op 2 maart 2010 is de gerechtsdeurwaarder persoonlijk failliet verklaard. De in beide faillissementen benoemde curator heeft vervolgens bij de Nederlandse rechter veroordeling gevorderd van Fortis tot betaling van € 550.000,-. De curator heeft aan deze (Peeters/Gatzen-)vordering ten grondslag gelegd dat Fortis onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van de gerechtsdeurwaarder en diens vennootschap door zonder slag of stoot en in strijd met de financiële gedragsregels voor banken mee te werken aan de opnamen in contanten, waardoor de schuldeisers in beide faillissementen schade hebben geleden.
In die procedure is discussie ontstaan over het antwoord op de vraag of de Nederlandse rechter wel bevoegd is van deze Peeters/Gatzen-vordering kennis te nemen, nu deze is ingesteld tegen een partij die elders binnen de EU is gevestigd. Voor dit antwoord is eerst van belang of de bevoegdheidsregels van de EEX-verordening of van de Insolventieverordening van toepassing zijn. Enerzijds ligt de EEX-verordening voor de hand omdat de Peeters/Gatzen-vordering een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad is. Anderzijds kan de Peeters/Gatzen-vordering alleen door een curator worden ingesteld en doet hij dit enkel ten behoeve van de schuldeisers van de failliet, wat wijst op de Insolventieverordening.
Arrest van 6 februari 2019
Het Hof van Justitie heeft nu geoordeeld dat de Peeters/Gatzen-vordering dient te worden gekwalificeerd als een burgerlijke of handelszaak, waardoor zij binnen de werkingssfeer van de EEX-verordening en buiten de werkingssfeer van de Insolventieverordening valt. Ter onderbouwing heeft het Hof van Justitie uiteengezet dat niet de procedurele context maar de rechtsgrondslag daarvan doorslaggevend is bij de kwalificatie van een vordering. In onderhavig geval vloeit de Peeters/Gatzen-vordering voort uit de algemene regels van het burgerlijk recht en niet uit specifieke regels voor insolventieprocedures, zo oordeelt het Hof van Justitie.
De consequentie van het besproken arrest is dat een Nederlandse curator minder eenvoudig een Peeters/Gatzen-vordering jegens een buitenlandse partij kan instellen bij de Nederlandse rechter. De bevoegdheidsregels van de EEX-verordening zijn voor hem namelijk een stuk minder gunstig dan die van de Insolventieverordening. Op grond van de EEX-Verordening is immers de rechter van het land van de gedaagde partij bevoegd (de hoofdregel van artikel 4) en slechts als het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen, is de Nederlandse rechter alternatief bevoegd (artikel 7 aanhef en onder 2). Op grond van de Insolventieverordening is daarentegen voor alle vorderingen die rechtstreeks uit de insolventieprocedure voortvloeien de rechter bevoegd waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar is gelegen (artikel 3 lid 1 jo. artikel 6 lid 1), wat doorgaans hier ter lande zal zijn als een Nederlandse curator is benoemd.
Joram Verstoep is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.