icon

Het recht op een (nieuwe) mondelinge behandeling

Partijen hebben in beginsel recht op een mondelinge behandeling. Maar heeft een partij in de procedure na cassatie dat recht weer als reeds een zitting heeft plaatsgevonden? In een arrest van 27 september 2024 geeft de Hoge Raad het antwoord op deze vraag.

Recht op een mondelinge behandeling

Partijen hebben in beginsel het recht om hun standpunten mondeling ten overstaan van de rechter uiteen te zetten (artikel 87 lid 1 Rv). Uit artikel 6 EVRM volgt als fundamenteel beginsel van procesrecht dat partijen, na een verzoek daartoe, de gelegenheid behoren te krijgen om hun standpunten mondeling ten overstaan van die rechter uiteen te zetten.

Het belang van de mogelijkheid van mondelinge interactie ter zitting tussen partijen en de rechter, wordt door de Hoge Raad aanmerkelijk geacht. Dergelijke interactie kan volgen de Hoge Raad van wezenlijke invloed zijn op de oordeelsvorming door de rechter. De rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs is bijgebracht, dient ook zoveel als mogelijk de einduitspraak (mede) te wijzen (het onmiddellijkheidsbeginsel, artikel 155 lid 1 Rv).

Casus

In deze zaak tussen Finaal Adviesgroep en Allerzorg is het tot een eerste cassatieprocedure gekomen. De Hoge Raad heeft in deze procedure een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Dit laatste hof heeft het verzoek van Finaal Adviesgroep om (nog) een mondelinge behandeling te houden geweigerd op de grond dat Finaal Adviesgroep bij akte al voldoende heeft kunnen reageren op de nieuw ingebrachte producties van de zijde van Allerzorg en dat Finaal Adviesgroep van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. Daarom was een mondelinge behandeling volgens het hof “niet nodig“. In de tweede cassatieprocedure ligt de vraag voor of dat oordeel van het hof juist is.

Arrest Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt dat partijen in beginsel de mogelijkheid moeten hebben om hun standpunt mondeling uiteen te zetten ten overstaan van de rechter die beslist (of de rechters die beslissen) over hun zaak:

Volgens vaste rechtspraak mag een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden afgewezen. Voor dat laatste is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van deze beide gevallen zal de rechter de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren. “

Hieraan voegt de Hoge Raad een belangrijke zin toe: “deze rechtspraak geldt ook in een procedure na cassatie en verwijzing.”

Conclusie

De Hoge Raad bevestigt in onderhavig arrest dat partijen in beginsel recht hebben op een mondelinge behandeling en dat een verzoek daartoe slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen. Dit geldt dus net zozeer in de procedure na cassatie als reeds een zitting heeft plaatsgevonden.

Principieel valt voor dit oordeel iets te zeggen; het betreft niet voor niets een fundamenteel beginsel van procesrecht om mondeling gehoord te mogen worden. Tegelijkertijd wringt dit wel met een ander fundamenteel beginsel van procesrecht: dat van de berechting binnen een redelijke termijn. Vermoedelijk zullen er door onderhavig arrest méér mondelinge behandelingen volgen. De doorlooptijden van civiele procedures, toch al een zwakke plek in onze rechtspleging, zullen daardoor niet korter worden.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Het recht op een (nieuwe) mondelinge behandeling

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief