Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden, Ondernemingsrecht, Vennootschapsrecht
De Hoge Raad heeft in het verleden in diverse arresten geoordeeld dat een aandeelhouder in beginsel zijn eigen belang mag nastreven bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden. De vennootschapsrechtelijke redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) begrenst echter de handelingsvrijheid. Een aandeelhouder wordt namelijk geacht eveneens rekening te houden met de belangen van alle betrokkenen bij de vennootschap. Dat laatste heeft de rechtbank Limburg in haar uitspraak van 19 januari 2023 (ECLI:NL:RBLIM:2023:460) wederom bevestigd. De voorzieningenrechter heeft een aandeelhouder op grond van artikel 2:8 BW verboden om eigen faillissement of surseance van betaling aan te vragen.
In deze zaak zijn de feiten als volgt. Collect & Legal Service Group B.V. (“CLSG”) en gedaagde zijn allebei aandeelhouder van deurwaarderskantoor Twaelf Provinciën Gerechtsdeurwaarders B.V. (“TPG”). CLSG houdt 49% van de aandelen en het overige gedeelte van 51 % wordt gehouden door gedaagde. CLSG is gezamenlijk bevoegd bestuurder van TPG en gedaagde is zelfstandig bevoegd bestuurder van TPG.
Gedurende het jaar 2017 raken CLSG en gedaagde met elkaar in onmin over de bedrijfsvoering van TPG. Als gevolg daarvan besluit gedaagde het heft in eigen handen te nemen. Zo heeft hij onder andere TPG verhuisd naar een ander pand, is TPG van boekhouder veranderd en is de gerechtsdeurwaarderspraktijk ondergebracht in een nieuwe vennootschap, te weten Twaelf Legal Services B.V. (“TLS”).
In augustus 2022 heeft de nieuwe entiteit TLS, met gedaagde als enig bestuurder en aandeelhouder, het faillissement van TPG aangevraagd zonder CLSG op voorhand daarin te kennen. Laatstgenoemde kwam hiertegen namens TPG in verzet en heeft succesvol bij de rechtbank het faillissement kunnen laten vernietigen.
Gedaagde gooit het vervolgens over een andere boeg. Hij roept in zijn hoedanigheid van aandeelhouder en bestuurder van TPG een algemene vergadering (“AV”) bijeen met als agendapunten (i) de ontbinding van TPG en (ii) de aanvraag van eigen faillissement dan wel surseance van betaling.
CLSG zet vraagtekens bij deze gang van zaken en vordert een onderzoek naar de rechtmatigheid van de ontmanteling van TPG. CLSG stelt namelijk dat de handelingen van gedaagde in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid ex artikel 2:8 BW. Zij vordert daarom in de onderhavige kortgedingprocedure onder meer om doorgang van de AV te verbieden en om een verbod op te leggen tot ontbinding van TPG.
De voorzieningenrechter weegt alle belangen van de betrokken partijen tegen elkaar af. Allereerst wijst de voorzieningenrechter het gedeelte van de vordering van CLSG af dat ziet op een verbod tot ontbinding van TPG. De statuten van de vennootschap vereisen voor een aandeelhoudersbesluit tot ontbinding van de vennootschap een tweederde meerderheid. Nu CLSG een belang heeft van 49% kan zij de ontbinding van TPG simpelweg tegenhouden via de gebruikelijke besluitvormingsroute. De voorzieningenrechter ziet dan ook niet in welk belang CLSG heeft bij haar vordering.
Wat betreft de aanvraag van het eigen faillissement daarentegen, oordeelt de voorzieningenrechter anders. Hij acht daarbij relevant dat gedaagde, als zelfstandig bevoegd bestuurder van TPG, is overgegaan tot het onderbrengen van de activiteiten van de vennootschap in een nieuwe entiteit zonder CLSG daarvan op de hoogte te stellen. Er is daarnaast sprake van een tegenstrijdig belang aan de zijde van gedaagde omdat hij bestuurder en aandeelhouder was van zowel TPG als TLS.
De voorzieningenrechter volgt op grond van het voornoemde CLSG in haar bedenkingen over de rechtmatigheid van de ontmanteling van TPG en oordeelt dat het zonder meer gerechtvaardigd is voor CLSG om onderzoek te doen naar de gang van zaken. Een besluit van de AV dat een faillissement van TPG tot gevolg heeft, zou de mogelijkheid voor CLSG om een onderzoek in te stellen en maatregelen te nemen in geval van benadeling blokkeren. Gedaagde heeft in redelijkheid rekening te houden met deze belangen van CLSG.
De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat het gedaagde verboden is om (i) voor de duur van één jaar na datum van het vonnis een AV bijeen te roepen met als doel een besluit te nemen over de aanvraag van eigen faillissement en (ii) daarover positief te stemmen en/of over te gaan tot het doen van een aanvraag eigen faillissement of surseance van betaling.
De onderhavige uitspraak van de rechtbank Limburg laat zien dat de vennootschapsrechtelijke redelijkheid en billijkheid ex artikel 2:8 BW een belemmering kan zijn bij de uitoefening van de bevoegdheden van een aandeelhouder. In dit geval specifiek voor het doen van een aanvraag eigen faillissement of surseance van betaling.
In het algemeen kan gesteld worden dat het effect van artikel 2:8 BW enerzijds tamelijk beperkend kan werken voor de handelingsvrijheid van een aandeelhouder. Anderzijds is het effect van de bepaling soms niet meer dan logisch. Neem bijvoorbeeld artikel 2:107a lid 1 sub a BW voor de N.V. Weliswaar betreft dit een andere rechtsvorm dan in de onderhavige zaak, de werking van artikel 2:8 BW geldt evengoed. Het artikel stelt dat een besluit tot overdracht van een onderneming of vrijwel de gehele onderneming aan een derde, aan de goedkeuring van de AV is onderworpen. Het is in zo een geval redelijk vanzelfsprekend dat een aandeelhouder belangen van andere betrokkenen in acht neemt bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden en indien dat niet gebeurt de werking van redelijkheid en billijkheid ingrijpt.
Bent u aandeelhouder en/of bestuurder van een vennootschap en heeft u vragen over dit onderwerp? Neemt u dan gerust contact met ons op. Wieringa Advocaten heeft ruime ervaring met het adviseren op het gebied van vennootschapsrecht. Wij zijn u graag van dienst.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.