Praktijkgebieden: Conflictoplossing, Incasso, beslag en executie
In zijn arrest van 16 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:918) beantwoordt de Hoge Raad twee vragen.
Een schuldenaar is samen met anderen strafrechtelijk veroordeeld voor ladingdiefstallen. De schuldenaar werd samen met anderen, in wisselende combinaties, hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van diverse bedragen aan een of meer partijen die behoren tot een groep van schuldeisers. Diverse schuldeisers hebben beslag gelegd ten laste van de schuldenaar en anderen, onder meer op twee onroerende zaken en onder de Staat. De Staat heeft ook bedragen aan de schuldeisers uitbetaald uit hoofde van die derdenbeslagen die de groep schuldeisers ten laste van medeschuldenaren van de schuldenaar heeft laten leggen. Deze medeschuldenaren waren ook hoofdelijk aansprakelijk voor een of meer vorderingen waarvoor de schuldenaar hoofdelijk aansprakelijk was.
De schuldenaar vordert ik kort geding primair opheffing van de hiervoor vermelde beslagen, subsidiair veroordeling van de groep van schuldeisers tot opheffing van die beslagen op straffe van verbeurte van een dwangsom en meer subsidiair schorsing van de executie totdat in een te entameren bodemprocedure zal zijn beslist.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de schuldenaar afgewezen op de grond dat er nog een vordering van de schuldeiser op de schuldenaar resteert. Het hof heeft dit vonnis vernietigd en de tenuitvoerlegging van de executoriale titel geschorst totdat in een executiegeschil in eerste aanleg tussen partijen bij einduitspraak is vastgesteld wat de schuldeiser nog van de schuldenaar te vorderen heeft, of daarover op een eerder moment tussen partijen overeenstemming is bereikt. Het hof heeft daartoe overwogen dat wettelijk uitgangspunt is dat de schuldeisers onderling een gelijk recht hebben om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, nu geen van de schuldeisers een wettelijk voorrangsrecht heeft (artikel 3:277 lid 1 BW). Het hof vervolgt met de overweging dat bij de executie een andere verdeling kan worden overeengekomen, maar wel met instemming van de geëxecuteerden (artikel 480 lid 2 Rv). Het hof oordeelt dat de schuldeisers dus niet de vrije hand hebben om onderling de executie-opbrengsten naar eigen goeddunken te verdelen, zonder de instemming van de geëxecuteerden. Het hof schorst de executie en veroordeelt de schuldeisers in de kosten in hoger beroep en eerste aanleg.
De Hoge Raad oordeelt anders, zowel ten aanzien van de bevoegdheid van de schuldeiser om niet mee te delen in de executieopbrengst als ten aanzien van de proceskostenveroordeling in geval van vernietiging van de bestreden uitspraak in eerste aanleg.
“3.2.2 Art. 3:277 lid 1 BW bepaalt dat schuldeisers onderling een gelijk recht hebben om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
3.2.3 Uit de woorden “recht hebben” in art. 3:277 lid 1 BW en de strekking van deze bepaling volgt dat een schuldeiser bevoegd is om geheel of gedeeltelijk af te zien van het meedelen in een executie-opbrengst, ook als de uitoefening van die bevoegdheid leidt tot een andere verdeling dan uit art. 3:277 lid 1 BW voortvloeit. Voor de uitoefening van die bevoegdheid behoeft de schuldeiser niet de instemming van de schuldenaar of van zijn medeschuldeisers.“
“3.4.2 (…) Als de vernietiging van een in hoger beroep bestreden vonnis berust op een wijziging van omstandigheden, dient de rechter in hoger beroep na te gaan of de rechter in eerste aanleg ten tijde van zijn vonnis terecht tot zijn beslissing is gekomen.3 Hoewel het oordeel van het hof mede is gebaseerd op de omstandigheid dat [de schuldenaar] na het in hoger beroep bestreden vonnis een bedrag aan [de schuldeiser] heeft betaald, heeft het hof het vorenstaande niet kenbaar in zijn beslissing betrokken.“
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een schuldeiser niet wenst mee te delen in een executieopbrengst. De schuldeiser kan dan zijn vordering prijsgeven, maar dus ook slechts kiezen om in de verdeling van een bepaalde executie niet mee te delen en zijn vordering dus wel te behouden. Dit zal dan veelal vanuit juridisch-tactische overwegingen gebeuren.
Ten aanzien van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg doet de partij die deze in stand wenst te houden er goed aan om het hof erop te wijzen dat, als het vonnis wordt vernietigd op grond van gewijzigde omstandigheden, dat de proceskostenveroordeling wel in stand dient te blijven.
Hebt u vragen over het leggen van beslag, de executie van een executoriale titel of over procesrechtelijke aangelegenheden? Neem dan gerust contact met ons op. Wieringa Advocaten is u graag van dienst.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.