Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden, Ondernemingsrecht, Vennootschapsrecht
In geval van faillissement van een vennootschap is iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement (artikel 2:248 lid 1 BW). Met een bestuurder wordt in dat kader gelijkgesteld degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder (artikel 2:248 lid 7 BW). Deze persoon wordt ook wel feitelijk beleidsbepaler genoemd.
Voor dicht bij het bestuur betrokken personen en personen die (feitelijk) een functie vervullen die lijkt op die van bestuurder is relevant wanneer men valt onder de kwalificatie “feitelijk beleidsbepaler”. In geval van faillissement, kan de feitelijk beleidsbepaler immers, net als de formeel bestuurders, onder voorwaarden aansprakelijk zijn voor het gehele faillissementstekort.
De Hoge Raad oordeelt in zijn arrest van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:445) dat, voor de kwalificatie feitelijk beleidsbepaler in de zin van artikel 2:248 lid 7 BW, de feitelijk beleidsbepaler zich ten minste een deel van de bestuursbevoegdheid moet hebben toegeëigend, en op die manier het beleid heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder. Uit het woord ‘mede’ in artikel 2:248 lid 7 BW kan worden afgeleid dat van zodanige beleidsbepaling ook sprake kan zijn in de situatie dat daarnaast een of meer formele bestuurders hun taken als bestuurder bleven uitoefenen.
In 2012 werd een stichting opgericht. X is sinds de oprichting enig bestuurder van de stichting. In 2014 heeft de stichting een B.V. opgericht met benoeming van vier bestuurders van die B.V. X was niet een van de bestuurders. De B.V. had tot doel om een groot restaurant te exploiteren. Daartoe behoefde de B.V. externe financiering. Rabobank heeft de nodige financiering verstrekt onder de voorwaarde dat de B.V. eerst een bepaald substantieel bedrag zelf zou financieren.
Vervolgens heeft X (die dus geen bestuurder was van de B.V.) diverse malen inhoudelijk met Rabobank gecorrespondeerd, onder meer over het gebruik van de financiering van Rabobank door de B.V. en het al dan niet in vervulling gaan van de voorwaarde dat de B.V. eerst een bepaald substantieel bedrag zelf zou hebben gefinancierd. In dat verband heeft X ook diverse facturen van derden en bankafschriften van de stichting aan Rabobank overhandigd. Later bleken dat de door X aan Rabobank overhandigde facturen en de bankafschriften van de Stichting vervalst. Op 18 december 2014 heeft Rabobank een substantieel bedrag gestort op het op naam van de B.V. bij Rabobank gehouden bouwdeposito. X is met ingang van 24 december 2014 benoemd tot enig bestuurder van de B.V. In 2016 ging de B.V. failliet.
De curator van de gefailleerde B.V. vordert onder meer een verklaring voor recht dat X haar taak als bestuurder dan wel feitelijke beleidsbepaler van de B.V. kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van art. 2:248 lid 1 BW en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de B.V. Ook vordert hij veroordeling van X tot betaling van het tekort in het faillissement van de B.V.
De rechtbank (ECLI:NL:RBGEL:2019:3164) heeft de gevorderde verklaring voor recht, voor zover deze betrekking heeft op X als bestuurder, toegewezen en heeft X onder meer veroordeeld tot betaling van een deel van het faillissementstekort. Het hof (ECLI:NL:GHARL:2021:8338) heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en voor recht verklaard dat X haar taken als bestuurder van de B.V. kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld als bedoeld in art. 2:248 BW in verbinding met art. 2:248 lid 7 BW, dat deze kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest en dat X voor het tekort in de faillissementsboedel aansprakelijk is. Voorts heeft het hof X veroordeeld tot betaling van het faillissementstekort en tot betaling van een voorschot aan de curator.
X komt in cassatie op tegen het oordeel van het hof dat zij kwalificeert als feitelijk beleidsbepaler. De Hoge Raad oordeelt als volgt.
“3.3 Of iemand het beleid van een vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder, en dus kan worden aangemerkt als feitelijk beleidsbepaler in de zin van art. 2:248 lid 7 BW, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Met de zinsnede in de wetsgeschiedenis dat een feitelijke terzijdestelling van het formele bestuur vereist is om iemand als “beleidsbepaler als ware hij bestuurder” te kunnen aanmerken, is kennelijk niet beoogd tot uitdrukking te brengen dat de feitelijk beleidsbepaler moet hebben bestuurd in plaats en met uitsluiting van het formele bestuur. Daarmee is tot uitdrukking gebracht dat de feitelijk beleidsbepaler zich ten minste een deel van de bestuursbevoegdheid moet hebben toegeëigend, en op die manier het beleid heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder. Uit het woord ‘mede’ in art. 2:248 lid 7 BW kan worden afgeleid dat van zodanige beleidsbepaling ook sprake kan zijn in de situatie dat daarnaast een of meer formele bestuurders hun taken als bestuurder bleven uitoefenen.“
De Hoge Raad verwerpt het beroep van X. Dit in overeenstemming met de conclusie van A-G Assink (ECLI:NL:PHR:2022:1023).
Hebt u vragen over bestuurdersaansprakelijkheid? Neem dan gerust contact met ons op. Wij hebben ruime ervaring met het adviseren van bestuurders (en al dan niet feitelijk beleidsbepalers) over aansprakelijkheidsrisico’s. Ook staan wij zowel bestuurders als hun wederpartijen bij. Wieringa Advocaten is u graag van dienst.
Deze blog is onderdeel van de Serie bestuurdersaansprakelijkheid.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.