Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht, Vennootschapsrecht
Op 16 februari 2023 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel “Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie” aangenomen. Het wetsvoorstel beoogt de transparantie rond de versnelde liquidatie van bijvoorbeeld een B.V. of een N.V. te vergroten. Op dinsdag 14 maart 2023 zal het wetsvoorstel door de Eerste Kamer behandeld worden waarna het hoogstwaarschijnlijk binnen afzienbare tijd in werking zal treden. In deze bijdrage zal dit voorstel onder de loep worden genomen.
Op grond van artikel 2:19 lid 1 sub a jo. lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) kan op eigen initiatief een rechtspersoon zonder baten worden ontbonden. Indien de rechtspersoon op het moment van ontbinding geen baten meer heeft, valt het tijdstip van ontbinding samen met de beëindiging van de rechtspersoon. Dit heet in de praktijk ook wel de “turboliquidatie”. De directe beëindiging van de rechtspersoon brengt met zich mee dat er geen vereffeningsfase op grond van artikel 2:23 BW plaatsvindt. Er vindt namelijk telkens voorafgaand het nemen van het ontbindingsbesluit een feitelijke vereffening plaats: activa worden vóór ontbinding verzilverd en passiva worden voor zover mogelijk aangezuiverd. Diverse rechterlijke uitspraken bevestigen dat turboliquideren in principe ook is toegestaan wanneer de rechtspersoon enkel schulden heeft. Daarmee is de turboliquidatie wel voor fraudeurs een nuttig instrument geworden. Als op het moment van ontbinding nog slechts schulden bestaan, kan een fraudeur simpelweg turboliquideren en schuldeisers het nakijken geven.
Het primaire doel van het wetsvoorstel is om de transparantie omtrent de turboliquidatie te vergroten. Daarnaast moet het wetsvoorstel de rechtsbescherming van de schuldeisers verbeteren en misbruik van de regeling voorkomen. In deze paragraaf zullen drie relevante onderwerpen uit het wetsvoorstel worden toegelicht.
In de memorie van toelichting (“MvT”) van het wetsvoorstel is voorgesteld artikel 2:19b BW in te voeren. In het geval van een turboliquidatie heeft het bestuur van de rechtspersoon een verantwoordings- en bekendmakingsplicht. Binnen tien werkdagen na de ontbinding moet het bestuur de navolgende documenten aan het handelsregister waar de rechtspersoon staat ingeschreven, overhandigen:
Bovengenoemde documenten hebben kortweg betrekking op de financiële verantwoording van bestuur inzake de turboliquidatie en de eventuele feitelijke vereffening die voor ontbinding heeft plaatsgevonden. De stukken zijn in het handelsregister beschikbaar voor een periode van zeven jaar en de opgave van ontbinding wordt permanent bewaard. Indien het bestuur van een rechtspersoon verzuimt de verantwoordingsverplichting na te leven, wordt dat strafbaar gesteld op grond van de Wet Economische Delicten met een maximumstraf van zes maanden hechtenis en een geldboete van de vierde categorie.
Naast de verantwoordingsplicht geldt een bekendmakingsplicht voor het bestuur van de rechtspersoon. Artikel 2:19b lid 2 BW stelt dat het bestuur direct na de deponering van voornoemde stukken mededeling daarvan doet aan de schuldeisers van de rechtspersoon, tenzij het bestuur niet de benodigde gegevens daarvoor heeft. Uit de MvT volgt dat schuldeisers snel kennis moeten kunnen nemen van de ontbinding en, indien zij dat verlangen, de gedeponeerde stukken kunnen inzien. Daarentegen wordt niet verlangd van het bestuur dat zij onderzoek verricht naar (contact)gegevens van schuldeisers indien zij die niet voorhanden heeft. Verwacht mag worden dat een schuldeiser redelijkerwijs er zorg voor draagt dat de schuldenaar beschikt over (contact)gegevens. In tegenstelling tot het eerste lid is verzuim van de bekendmakingsplicht niet strafbaar gesteld.
De tweede suggestie in het wetsvoorstel is om artikel 2:19c BW in te voeren. Het hierin gelegde bestuursverbod moet bewerkstellingen dat oneigenlijke ontbindingen zonder baten worden tegengegaan. Op verzoek van het Openbaar Ministerie (“OM”) kan door de rechter het verbod worden opgelegd. Het bestuursverbod geldt indien:
Via het tweede lid van artikel 2:19c BW is een schakelbepaling opgenomen naar de artikelen 106b (met uitzondering van het vijfde lid), 106c en 106d van de faillissementswet (“Fw”). In de artikelen 106b en 106c Fw zijn de gevolgen van het bestuursverbod omschreven. Het primaire gevolg van het bestuursverbod is dat de uitoefening van een functie als bestuurder of commissaris wordt belet. Daarnaast stelt artikel 106b lid 1 Fw dat de bestuurder aan wie een bestuursverbod is opgelegd gedurende de periode van het verbod (maximaal vijf jaar) niet benoemd kan worden tot bestuurder dan wel commissaris van een rechtspersoon. Indien een bestuurder wel wordt benoemd in strijd met het verbod, dan is de benoeming nietig. Tevens kan op grond van artikel 106c lid 3 en 4 BW de desbetreffende bestuurder of commissaris worden geschorst op verzoek van het OM en indien nodig kan door de rechtbank één of meerdere bestuurders tijdelijk worden aangesteld. Bovendien wordt een bestuursverbod geregistreerd bij het handelsregister welke voor iedereen te raadplegen is.
Zoals de naam van het wetsvoorstel al impliceert, is het karakter van de regeling tijdelijk. Artikel IV van het wetsvoorstel bepaalt dat de regelingen in de artikelen 2:19b en 2:19c BW komen te vervallen twee jaar ná de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Volgens de MvT heeft de tijdelijke aard van het wetsvoorstel voornamelijk te maken met de gevolgen van de COVID-19-pandemie. Veel ondernemingen hebben gedurende de pandemie belemmeringen ondervonden met betrekking tot de bedrijfsvoering. Ondanks diverse steunpakketten van de overheid, hebben ondernemingen hun reserves moeten aanboren en zijn betalingsachterstanden opgelopen. Lang niet alle ondernemers zullen hun positie in de markt kunnen handhaven en zullen hun activiteiten willen beëindigen.
Nu het wetsvoorstel beoogt een aantal positieve zaken te bewerkstelligen zoals vergroting van de rechtsbescherming van schuldeisers en bestrijding van misbruik, is er ook kritiek geuit op het voorstel. Critici vragen zich af waarom het wetsvoorstel wordt gekoppeld aan de COVID-19-pandemie. Immers, het proces dat heeft geleid tot het wetsvoorstel dat er thans ligt begon ruim vóór de uitbraak van de pandemie (al in 2018). Het tijdelijke karakter van het wetsvoorstel staat daarom niet in verhouding tot de doelen die het moet dienen. Waarom zou alleen gedurende de pandemie en enige tijd daarna het van belang zijn om onder meer de rechtsbescherming van schuldeisers te vergroten en misbruik van turboliquideren te bestrijden? Men kan zich afvragen of er überhaupt niet een permanent wetsvoorstel moet worden ingevoerd om voornoemde doelen te waarborgen.
Daarnaast wordt getwijfeld aan de effectiviteit van de verantwoordings- en bekendmakingsplicht van artikel 2:19b BW. Een fraudeur kan ook onder deze nieuwe bepaling hoogstwaarschijnlijk misbruik maken van de situatie. Als de bestuurder van de rechtspersoon bijvoorbeeld een misleidend bestuursverslag deponeert en daaruit niet valt op te maken wat binnen de rechtspersoon heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de ontbinding, is een schuldeiser daarmee niet geholpen. Zelfs als de mogelijkheid tot inzage van stukken bestaat en de schuldeiser in kennis wordt gesteld.
Tot slot wordt het bestuursverbod in artikel 2:19c BW geacht een lege huls te zijn. Eerder werd al geschreven dat de faillissementswet een regeling kent met betrekking tot een bestuursverbod. Volgens de MvT blijkt dit een effectief instrument te zijn voor bestuurders die zich schuldig hebben gemaakt aan faillissementsfraude c.q. wanbestuur. In de praktijk blijkt de effectiviteit echter tegen te vallen. Uit rechtspraak volgt dat vanaf de datum inwerkingtreding (1 juli 2016) tot nu toe in totaal tien bestuursverboden zijn opgelegd door rechtbanken waarvan vijf op verzoek van het OM. In vergelijking met het totaal aantal faillissementen, valt het te betwijfelen of dit instrument een heus succes is. Nu het OM in het verleden zelden heeft verzocht om een bestuursverbod, lijkt de waarde ervan in het wetsvoorstel nihil.
Hebt u vragen over de turboliquidatie of wilt u graag uw vennootschap op deze wijze ontbinden? Wieringa Advocaten heeft een team van ondernemingsrechtspecialisten die u hier graag bij helpen. Neem gerust contact met ons op.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.