Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Wij schreven al eerder een blog over dat de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) Advocaat-Generaal Wattel (A-G) had gevraagd om een conclusie over de verhouding tussen van het begrip ‘overtreder’ in het bestuursrecht en het strafrechtelijke (functionele) daderschap. Een conclusie van een A-G is een rechtsgeleerd advies aan de bestuursrechter over hoe het (hoger) beroep moet worden afgedaan. In zoverre is de conclusie dus ook niet bindend. Wel zal de conclusie bijdragen aan de rechtseenheid en rechtsontwikkeling. De A-G heeft inmiddels deze conclusie (ECLI:NL:RVS:2023:579) genomen.
In het kort: de A-G adviseert dat bij invulling van het (bestuursrechtelijke) begrip ‘overtreder’ en in het bijzonder het (functioneel) daderschap moet worden aangesloten bij het strafrecht. Dit kan veel teweeg brengen in de bestuursrechtspraak over dit onderwerp.
Als we het nu in het bestuursrecht hebben over een ‘overtreder’, dan kan dit ook een overtreder zijn door functioneel daderschap. Daar wordt het volgende mee bedoeld: naast degene die een wettelijk voorschrift daadwerkelijk schendt kan ook degene aan wie de overtreding is toe te rekenen, als overtreder worden aangemerkt. Er is dan zowel een dader als een functioneel dader. In het bestuursrecht wordt al vrij snel aan het begrip van functioneel daderschap voldaan.
Te denken valt aan situaties waar een huurder een overtreding begaat, waarop een verhuurder met succes kan worden aangesproken. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand moet de verhuurder aannemelijk maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand op die manier werd gebruikt (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:2314). Hierbij maakt het in beginsel niet uit of de verhuurder toerekenbaar heeft gehandeld (toerekenbaarheid is dan een gegeven).
Het strafrecht legt dit (functioneel) daderschap anders uit (ECLI:NL:HR:1954:3). Om daar als natuurlijk persoon als functioneel dader te worden aangemerkt moet de persoon:
Hierbij is toerekenbaarheid dus niet een gegeven, maar moet bewezen worden.
Kortom, de A-G vindt dus dat in bestuursrechtelijke zaken moet worden aangesloten bij de strafrechtelijke criteria voor (functioneel) daderschap. De A-G is onder andere tot deze conclusie gekomen omdat de wetgever volgens hem – zowel in wetteksten als in de wetsgeschiedenis – duidelijk maakt dat er een uniform overtredersbegrip is voor zowel herstelsancties als bestraffende sancties en dat hiervoor moet worden aangesloten bij het strafrechtelijke begrip. Concreet overweegt de A-G hiertoe:
“Doen wat de wetgever voor ogen stond: voor alle sancties zichtbaar en navolgbaar aansluiten bij het strafrechtelijke daderschap en als dat tot maatschappelijk onwenselijke situaties leidt, daarop expliciet wijzen in de desbetreffende uitspraken, opdat de wetgever zijn verantwoordelijkheid voor adequate wetgeving kan nemen.”
Als deze conclusie door de ABRvS wordt gedeeld, dan kan dat veel teweeg brengen in de wereld van het handhavingsrecht. Maar zoals gezegd, een conclusie van de A-G is niet bindend. Er bestaat een kans dat deze conclusie niet wordt gevolgd óf dat slechts een deel ervan wordt gevolgd door de ABRvS. Dat is nog afwachten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.