Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden, Bestuurdersaansprakelijkheid, Ondernemingsrecht, Vennootschapsrecht
Wanneer kan een schuldeiser die zijn vordering op een stichting niet voldaan krijgt, een lid van de raad van toezicht aanspreken? Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beantwoordt deze vraag in zijn arrest van 27 december 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:11162). Hieronder bespreek ik dit arrest voor zover dat ziet op toezichthoudersaansprakelijkheid. Het arrest bevat nog tal van andere onderwerpen, maar die zijn niet bijzonder relevant voor deze blog.
Artikel 2:300a BW geeft een regeling voor aansprakelijkheid van bestuurders en (interne) toezichthouders van stichtingen jegens de stichting en in geval van faillissement. Ten aanzien van bestuurders en toezichthouders van een stichting is artikel 2:138 lid 1 en leden 3 tot en met 10 BW van overeenkomstige toepassing. Dit artikel regelt de aansprakelijkheid in geval van faillissement. Op (kort gezegd) commerciële stichtingen is ook artikel 2:138 lid 2 BW van overeenkomstige toepassing. Voor toezichthouders van een stichting geldt dat ook artikel 2:9 BW (interne aansprakelijkheid) van overeenkomstige toepassing is.
In deze blog bespreek ik een andere vorm van aansprakelijkheid: de externe aansprakelijkheid van toezichthouders jegens crediteuren.
Het hof Arnhem-Leeuwarden beschrijft in zijn arrest van 27 december 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:11162) de taak van de (interne) toezichthouder en de norm voor externe toezichthoudersaansprakelijkheid.
Het hof omschrijft de taak van de (interne) toezichthouder als volgt.
“3.5 De taakvervulling en aansprakelijkheid van de raad van toezicht van een stichting is niet wettelijk geregeld. Doorgaans zijn de taken en bevoegdheden van de raad van toezicht van een stichting neergelegd in de statuten. De raad van toezicht is niet zelf gehouden tot nakoming van de verplichtingen van de onder toezicht staande rechtspersoon, maar moet zich laten inlichten, het bestuur adviseren en zo nodig ingrijpen.8 Daarbij mag de raad van toezicht in beginsel afgaan op de door het bestuur verstrekte informatie en uitgaan van de volledigheid en de juistheid daarvan. In bijzondere omstandigheden die van belang zijn voor het voortbestaan en de continuïteit van de rechtspersoon (zoals een slechte financiële situatie) moet de raad van toezicht het toezicht intensiveren. Dan mag niet langer genoegen worden genomen met de informatie die normaliter door het bestuur wordt verstrekt, maar moet de raad van toezicht aanvullende informatie vragen, kritische vragen stellen en doorvragen. Verder zal de raad van toezicht frequenter moeten gaan vergaderen, zowel afzonderlijk als met het bestuur. Ook kan het dan wenselijk zijn dat de raad van toezicht zich laat bijstaan door eigen adviseurs.
De norm voor aansprakelijkheid van de (interne) toezichthouder omschrijft het hof als volgt.
“3.6 De leden van een raad van toezicht van een stichting kunnen ook aansprakelijk zijn tegenover derden uit onrechtmatige daad. Uit het wezen van de rechtspersoon volgt dat zij in beginsel niet in privé aansprakelijk zijn voor een handelen of nalaten van de stichting dat uitsluitend de stichting als zodanig kan worden toegerekend. Dat is anders als zij persoonlijk een toe te rekenen onrechtmatige daad plegen. Het bepaalde in artikel 2:9 BW werkt door in de wijze waarop artikel 6:162 BW in dit geval moet worden toegepast. Ook hier geldt als maatstaf dat sprake moet zijn van een voldoende ernstig persoonlijk verwijt van onbehoorlijk handelen.“
Daaraan voegt het hof nog een aanvullende voorwaarde voor aansprakelijkheid toe.
“3.7 In de situatie dat niet kan worden geoordeeld dat sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur, is er evenmin ruimte voor het oordeel dat (een lid van) de raad van toezicht zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Het toezicht op het handelen en nalaten van het bestuur heeft dan niet gefaald.“
Net als voor bestuurders is voor externe aansprakelijkheid van de interne toezichthouder van een stichting vereist dat hem ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor aansprakelijkheid van de toezichthouder formuleert het hof nog een aanvullende voorwaarde. Het hof oordeelt dat voor aansprakelijkheid van de toezichthouder bovendien vereist is dat geoordeeld kan worden dat sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur door het bestuur.
In de onderhavige procedure oordeelt het hof dat, omdat de aansprakelijkheid van het bestuur niet is komen vast te staan, niet kan worden geoordeeld dat de (interne) toezichthouder het verwijt kan worden gemaakt dat hij als toezichthouder onvoldoende toezicht heeft gehouden (r.o. 3.27).
Ik meen dat de door het hof geformuleerde aanvullende voorwaarde niet als een harde regel moet worden geïnterpreteerd. De raad van toezicht heeft immers een eigen taak. Als een lid van de raad van toezicht tekort schiet in de uitoefening van zijn taak, aan hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt en een derde lijdt schade veroorzaakt door dat tekortschieten, zou die derde zijn schade moeten kunnen verhalen op de betreffende toezichthouder. Ik zie niet in waarom het al dan niet behoorlijk vervullen van zijn taak door een ander orgaan daarin van doorslaggevende betekenis is. Zie ook Rechtbank Dordrecht 10 februari 1988 (ECLI:NL:RBDOR:1988:AC1289, NJ 1989/830):
“Ook indien commissarissen bestrijden, dat van wanbeleid van de directie sprake is, kunnen zij op grond van hun eigen verantwoordelijkheid rechtstreeks worden aangesproken tot vergoeding van schade die is veroorzaakt doordat zij in de uitoefening van hun taak zijn tekort geschoten en die schade bij een behoorlijke uitoefening van hun taak had kunnen worden voorkomen (…).“
En Rechtbank Midden-Nederland 28 februari 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:723):
“4.4. (…) Ook een toezichthouder die in de vervulling van zijn taak is tekortgeschoten kan aansprakelijk zijn voor de schade die daaruit voortvloeit, als hem terzake daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt.“
Dit neemt niet weg dat in veel gevallen pas sprake zal zijn van toezichthoudersaansprakelijkheid als het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld.
Hebt u vragen over toezichthoudersaansprakelijkheid of bestuurdersaansprakelijkheid? Neem dan gerust contact met ons op. Wij hebben ruime ervaring met het adviseren van bestuurders en toezichthouders over aansprakelijkheidsrisico’s. Ook staan wij zowel bestuurders en toezichthouders als hun wederpartijen bij. Wieringa Advocaten is u graag van dienst.
Deze blog is onderdeel van de Serie bestuurdersaansprakelijkheid.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.