Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Ruimtelijke ordening
Per 1 januari 2020 is de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (hierna: Huisvestingsverordening 2020) in werking getreden. Wij schreven hierover meerdere blogs, o.a. over de gevolgen van deze nieuwe regelgeving voor het exploiteren van een Bed&breakfast (B&B) en over de gevolgen voor woningdelen. Na januari 2020 is deze verordening meermaals gewijzigd. Zo schreven wij een blog over de nieuwe regels per januari 2021. Vanaf die datum ging een vergunningplicht voor vakantieverhuur gelden, de regels voor woningvormen werden aangescherpt én professionele verhuurders konden bij recidive een twee keer zo hoge boete krijgen. Ook zou een registratieplicht gaan gelden. Deze plicht is uiteindelijk pas later ingevoerd, namelijk per wijziging van de Huisvestingsverordening 2020 van 1 april 2021.
De Wet toeristische verhuur van woonruimte is per 1 januari 2021 in werking getreden. Dit ging gepaard met o.a. de wijziging van de Huisvestingswet 2014. In dit wetsvoorstel zijn nieuwe bevoegdheden opgenomen voor de regulering van toeristische verhuur. Een van deze bevoegdheden is de mogelijkheid voor de gemeenteraad een registratieplicht op te nemen in de huisvestingsverordening voor toeristische verhuur (artikel 23a Huisvestingswet 2014). Het Besluit registratie toeristische verhuur van woonruimte bevat nadere voorschriften over de wijze waarop het registratiesysteem moet worden ingericht. Het is de bedoeling hiermee de uniformiteit en gebruiksvriendelijkheid van de registratie te borgen.
In artikel 3.7.2 Huisvestingsverordening 2020 is de registratieplicht voor toeristische verhuur opgenomen. Met deze registratieplicht kan inzicht worden verkregen in waar, door wie en welke woonruimte wordt aangeboden voor toeristische verhuur. Deze plicht geldt voor alle woningen die tegen betaling voor verblijf worden aangebonden aan personen die niet als bewoners zijn ingeschreven bij de gemeente. Het maakt niet uit of de woning geheel wordt verhuurd (vakantieverhuur), voor een deel (B&B) of dat voor de woning een shortstay-vergunning is verleend. Registreren moet altijd, ook als er daarnaast een meldplicht en/of een vergunningplicht geldt. Ook volgt uit artikel 3.9.5 en 3.9.6 Huisvestingsverordening 2020 dat bij zowel vakantie- als B&B-verhuur bij iedere aanbieding van de woonruimte een geldig registratienummer moet worden vermeld. Uit artikel 5.1 lid 8 Huisvestingsverordening (overgangsbepaling) volgt dat voor aanbieders die al voor 1 april 2021 hun woonruimte aanboden voor toeristische verhuur, deze registratieplicht pas per 1 oktober 2021 geldt. Deze aanbieders hoeven dus tot deze datum ook niet een registratienummer te vermelden bij iedere aanbieding van woonruimte.
Het is opmerkelijk dat de registratieplicht voor zowel vakantie- als B&B-verhuur geldt. Vakantieverhuur is namelijk gebonden aan een nachtencriterium (maximaal 30 nachten per kalenderjaar ex artikel 3.3.8b Huisvestingsverordening 2020). De registratieplicht is behulpzaam voor de handhaving van dit criterium. Maar een nachtencriterium is niet van toepassing bij B&B-verhuur. Toch is bij de zojuist besproken wijziging van de Huisvestingswet 2014 ook een bevoegdheid gecreëerd voor de gemeenteraad om een nachtencriterium te verbinden aan B&B-verhuur. In artikel 23b Huisvestingswet 2014 is opgenomen dat voor de gevallen van toeristische verhuur (hieronder valt ook B&B-verhuur) waarbij een registratieplicht in het leven is geroepen, in de verordening kan worden bepaald dat de woonruimte slechts voor een maximaal aantal nachten per jaar mag worden verhuurd. Uit de wetsgeschiedenis bij dit artikel volgt dat de gemeenteraad moet onderbouwen dat inzet van dit instrument noodzakelijk is gelet op bijv. overlast. Ook staat hierin dat het nachtencriterium zich niet snel leent voor B&B’s omdat de essentie hiervan is dat de hoofdbewoner in de woonruimte aanwezig is tijdens de verhuur, dit zou overlastbeperkend zijn.
De tijd zal leren welke kant deze ontwikkelingen op gaan. Maar dat gemeentes nu een grotere gereedschapskist hebben voor de regulering van toeristische verhuur, staat buiten kijf.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.