icon

Differentiatie in boetebeleid gemeente Amsterdam

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft deze week een aantal interessante uitspraken gedaan die van belang zijn voor het boetebeleid van Amsterdam voor (illegale) woningverhuur aan toeristen. Het gaat om drie uitspraken: ECLI:NL:RVS:2020:2849, ECLI:NL:RVS:2020:2851 en ECLI:NL:RVS:2020:2850. In deze uitspraken staat o.a. de vraag centraal of de opgelegde bestuurlijke boetes in aanmerking kwamen voor matiging. De boetes waren opgelegd vanwege het onttrekken van een woning van de woonruimtevoorraad. Concreet betekende dat in deze gevallen dat woningen werden gebruikt voor vakantieverhuur (oftewel AirBnB).

Op grond van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 (hierna: Hw) is het verboden om een woning zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Omdat geen vergunning was verleend voor het onttrekken van de betreffende woningen aan de bestemming tot bewoning en niet was voldaan aan de voorwaarden voor een bed&breakfast waaronder het college beleidsmatig afziet van boeteoplegging, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) een boete opgelegd van €20.500,-. Dit boetebedrag is bij wettelijk voorschrift vastgesteld in de Huisvestingsverordening van Amsterdam.

Boete bij wettelijk voorschrift bepaald
Omdat de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, dient de hoogte van de boete te worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Hierin is bepaald dat het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Uit vaste rechtspraak volgt dat een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een boete te matigen.

Differentiatie
De Afdeling oordeelt in deze zaken dat hoewel woningonttrekking een ernstige overtreding is, toch aan de hand van feiten en omstandigheden van het geval de ene overtreding ernstiger kan zijn dan de andere. Dat, zoals het college betoogt, het boetestelsel wettelijk gefixeerd is en relevante omstandigheden daarin door de gemeenteraad zouden zijn verdisconteerd, doet daar niet aan af. Als in een wettelijk gefixeerd boetestelsel niet of nauwelijks wordt gedifferentieerd op basis van feiten en omstandigheden die voor de evenredigheid van de boete van belang kunnen zijn, kan eerder de noodzaak bestaan om in een concreet geval van dit boetestelsel af te wijken. De Afdeling oordeelt dat het Amsterdamse boetebeleid geen ruimte biedt voor differentiatie. Hierdoor wordt altijd standaard de maximale boete opgelegd. De Afdeling oordeelt dat dit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Hierom ziet de Afdeling aanleiding handvatten te bieden om een gedifferentieerd boeteregiem vorm te geven. Zo kan de gemeenteraad de evenredigheid van een boeteregiem voor individuele gevallen bevorderen door daarin te onderscheiden tussen onttrekking met en onttrekking zonder een bedrijfsmatig karakter. Voor het vaststellen van bedrijfsmatigheid kan onder meer houvast worden gevonden in de voorwaarden van hoofdbewoning, inschrijving in de BRP en het maximaal aantal dagen per jaar dat een woning verhuurd mag worden.

Dit alles heeft ertoe geleid dat de boetes in de onderhavige zaken volgens de Afdeling terecht waren gematigd door de rechtbank: een interessante mijlpaal in de rechtspraak over matiging van bestuurlijke boetes!

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Differentiatie in boetebeleid gemeente Amsterdam

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief