Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Ruimtelijke ordening
Nijmeegse Huisvestingsverordening deels onverbindend verklaard
Bij uitspraak van 24 januari 2020 (gepubliceerd op 27 januari 2020) heeft rechtbank Gelderland de Huisvestingsverordening Nijmegen 2019 gedeeltelijk onverbindend verklaard (ECLI:NL:RBGEL:2020:398). Het ging in deze zaak om vergunningen voor het omzetten van zelfstandige woningen naar onzelfstandige woningen (oftewel kamerverhuur).
In Nijmegen is voor het omzetten van zelfstandige woningen naar onzelfstandige woningen – net als in veel plaatsen in Nederland – een vergunning nodig. Dat gemeentes hiervoor een vergunningplicht mogen opnemen in hun verordeningen volgt uit artikel 21 van de Huisvestingswet, in het bijzonder uit sub c. Uit artikel 2 van deze wet volgt dat de gemeenteraad van zijn bevoegdheden op grond van deze wet – waaronder dus het creëren van een vergunningplicht voor omzetting van woningen – slechts gebruik mag indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte. Een gemeente moet dan ook goed onderbouwen óf er sprake is van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte en of het middel om dat te bestrijden noodzakelijk en geschikt is.
In artikel 12 van de Nijmeegse Huisvestingsverordening is bepaald dat alle woonruimte vergunningplichtig is. Als reeds benoemd, mag de gemeenteraad op grond van de Huisvestingswet dit dus alleen doen als dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte.
Deze zaak draaide om een weigering van een aanvraag om een vergunning voor omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte voor ‘verkamering’. Tegen de weigering is uiteindelijk beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechter oordeelt als volgt. De toelichting op de Nijmeegse Huisvestingsverordening vermeldt niets over schaarste aan woonruimte en ook niets over onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van zo’n schaarste. Dat betekent dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de Huisvestingsverordening niet heeft aangetoond dat in Nijmegen sprake is van schaarste aan woonruimte, en al helemaal niet dat een vergunningenstelsel noodzakelijk is om onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van zo’n schaarste te beperken. Daar voegt de rechter aan toe dat dit te meer klemt bij het introduceren en in stand houden van een vergunningplicht voor het ‘verkameren’ van zelfstandige woningen, omdat zo’n plicht moet worden aangemerkt als een inbreuk op eigendomsrecht dat wordt beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Uit dat artikel en de daarover gewezen jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan worden afgeleid dat de overheid weliswaar het recht heeft om het gebruik van eigendom te reguleren, maar slechts indien en voor zover dit noodzakelijk en proportioneel is. De rechter refereert tot slot nog aan de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Widdershoven van 22 december 2017, waarin is geschreven dat algemeen verbindende voorschriften – zoals bijvoorbeeld bepalingen in de gemeentelijke verordeningen – onverbindend kunnen worden verklaard wegens strijdigheid met formele beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel (hierover schreven wij ook een blog). Juist deze beginselen zijn in dit geval geschonden, aldus de rechter. Kortom, artikel 12 van de Nijmeegse Huisvestingsverordening is onverbindend: het college van burgemeester en wethouders moet terug naar de tekentafel.
Zoals al kort naar voren gebracht hebben verschillende gemeenten in Nederland een vergelijkbaar vergunningenstelsel voor o.a. kamerverhuur, waaronder Amsterdam. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2018 geoordeeld dat het stelsel van Amsterdam aan de voorwaarden van artikel 2 in samenhang met artikel 21 van de Huisvestingswet voldoet (ECLI:NL:RVS:2018:2833). Toch is gemeente Amsterdam recentelijk nog op de vingers getikt m.b.t. haar Huisvestingsverordening, waarvan een (ander) deel onverbindend is verklaard, ook hierover schreven wij een blog.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.