Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Op 8 november jl heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de vragen die waren gesteld door de rechtbank Limburg over het al dan niet verplicht moeten beeindigen van arbeidsovereenkomsten met werknemers nadat ze twee jaar (soms langer) loon hebben ontvangen bij arbeidongeschiktheid.
Die langdurig zieke werknemers zitten thuis, meestal met een uitkering, omdat de loondoorbetalingsplicht voor de werkgever is geëindigd. Hun arbeidsovereenkomst bestaat op zich nog wel, maar er wordt niet gewerkt en er bestaat geen recht op loon, om deze reden worden dergelijke arbeidsovereenkomsten wel “slapend” genoemd. Als de werkgever besluit de arbeidsovereenkomst met deze werknemers te beeindigen geldt onverkort de verplichting om hen een transitievergoeding te betalen, reden waarom veel werkgevers daartoe niet overgaan.
We wijdden al eerder blogs aan deze kwestie.
Zeker sinds er een regeling in het leven is geroepen op grond waarvan vanaf april volgend jaar werkgevers de aan deze werknemers betaalde transitievergoedingen gecompenseerd kunnen krijgen werd bepleit dat werkgevers de plicht zouden hebben de arbeidsovereenkomst te beeindigen, en de werknemer een vergoeding te betalen, tenminste ter hoogte van het bedrag dat de werkgever toch bij wijze van compensatie zou krijgen.
De Hoge Raad heeft nu bevestigd dat deze plicht inderdaad bestaat.
Als een werknemer in deze situatie vraagt zijn arbeidsovereenkomst te beeindigen, dan moet de werkgever daartoe overgaan, en de werknemer een vergoeding betalen ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. De Hoge Raad vindt het niet nodig die vergoeding te beperken tot het bedrag waarvoor de werkgever compensatie kan ontvangen, maar de vergoeding hoeft ook weer niet hoger te zijn dan de transitievergoeding zou zijn geweest op het moment waarop de werkgever de langdurig zieke werknemer had kunnen ontslaan. Met andere woorden, het voortduren van de arbeidsovereenkomst na dat moment leidt niet tot een hogere vergoeding.
De enige uitzondering op deze plicht is de situatie waarin de werkgever kan beijze dat hij belang heeft bij het voortbestaan van het dienstverband, bij voorbeeld omdat hij verwacht de werknemer weer aan het werk te kunnen zetten.
Financiele bezwaren, óók van werkgevers die in de problemen zouden komen wanneer ze de vergoeding moeten “voorfinancieren” (het uwv, dat de compensaties zal uitbetalen, zal wel even tijd nodig hebben om de aanvraag te verwerken) lijken niet veel gewicht in de schaal te leggen.
Er bestaan veel, vaak dogmatisch terechte, bezwaren tegen een – in feite – ontslagplicht. Maar de Hoge Raad heeft nu gesproken, en de norm van het goed werkgeverschap zodanig uitgelegd dat wanneer een werknemer in deze situatie dat wenst, zijn werkgever de arbeidsovereenkomst zal moeten beeindigen, zodat de werknemer kan beschikken over een ontslagvergoeding.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.