Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
De Hoge Raad heeft vorige week een vraag beantwoord die in de arbeidsrechtpraktijk door velen werd gesteld, en waar de wetgever kennelijk geen aandacht voor heeft gehad. Het antwoord op de vraag “hebben werknemers die hun baan niet helemaal maar gedeeltelijk verliezen, recht op een transitievergoeding” was Ja, dat hebben ze. in sommige gevallen althans. En wel naar rato van het gedeelte van hun baan dat ze kwijtraken. Vanzelfsprekend zijn niet alle vragen die in de praktijk opkomen beantwoord, maar dat houdt het spannend, zullen we maar zeggen.
De casus:
De arbeidsovereenkomst van een docente wordt na en in verband met langdurige ziekte in omvang teruggebracht van bijna full time naar 55 %. Hiermee wordt inhoud gegeven aan de re-integratieplicht van werkgever en werknemer. Onder de toepasselijke Cao wordt die gang van zaken vorm gegeven door een zgn. akte van ontslag en een nieuwe aanstellingsakte. Zij claimt een transitievergoeding. De kantonrechter kent haar die toe, voor het percentage, ruim 40 %, van haar inkomen dat ze is kwijtgeraakt.
Het hof oordeelt dat er weliswaar formeel sprake is van “ontslag”, maar dat in feite er toch eerder sprake is van een wijziging in de al bestaande relatie. Dat er sprake is van een ontslagakte is niet van doorslaggevend belang. En omdat de wet uitsluitend transitievergoedingen toekent aan werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst ófwel wordt opgezegd, óf door de rechter ontbonden op verzoek van de werkgever óf niet wordt voortgezet op initiatief van de werkgever biedt, zo oordeelt het hof, de wet geen ruimte voor het toekennen van een (gedeeltelijke) transitievergoeding in dit geval.
De Hoge Raad is het eens met het hof dat dit niet werkelijk een ontslag is. Maar, zo wordt geoordeeld, soms is een wijziging zózeer vergelijkbaar met een gedeeltelijke opzegging (die de wet tegenwoordig niet meer kent) dat er toch een transitievergoeding moet worden betaald. De Hoge Raad noemt specifiek twee gevallen: de voorliggende van de werknemer die niet meer in de eigen functie kán werken en in aangepast werk in dienst blijft, en de werknemer waarvan de eigen functie vervalt en die in een part time functie wordt herplaatst.
Wat deze situaties gemeen hebben is dat de werknemer de nieuwe situatie niet kán weigeren, hij is wettelijk verplicht alternatief passend werk te aanvaarden. De Hoge Raad oordeelt in feite dat werknemers in deze situaties niet mogen worden benadeeld ten opzichte van de situatie waarin zij niet waren herplaatst en hun baan zouden hebben verloren: daarin hadden zij immers recht gehad op de wettelijke ontslagvergoeding.
De herplaatste werknemers zouden wanneer zij na verloop van tijd hun (aangepaste) werk zouden verliezen uitsluitend nog recht hebben op een transitievergoeding gebaseerd op hun lagere loon, en dat acht de Hoge Raad – niet onbegrijpelijk – onterecht. Daarom moet de transitievergoeding bij een substantiële en structurele vermindering van de arbeidsduur volgens de Hoge Raad gedeeltelijk worden betaald.
Substantieel is de vermindering wanneer minimaal 20 % van de arbeidstijd wordt ingeleverd. De wijze waarop de vermindering wordt vormgegeven is kennelijk niet van belang, de werknemer mag van harte instemmen met de wijziging.
Wat nog niet duidelijk is, is of de zelfde redeneertrant kan worden gevolgd wanneer er niet (alleen) een urenvermindering is, maar in de nieuwe constellatie een lager loon wordt betaald. Die gang van zaken komt evenzeer veel voor en heeft dezelfde negatieve consequenties voor de transitievergoeding bij een toekomstig ontslag.
Ook is de vraag wat er moet gebeuren wanneer de urenvermindering bij nader inzien toch niet zo structureel is als werd aangenomen. Wat als het weer beter gaat – met de werknemer of met het bedrijf – en de uren worden weer uitgebreid?
Een andere onbeantwoorde vraag is in welke overige gevallen een “noodgedwongen” wijziginging van een bestaande arbeidsovereenkomst aanpraak kan geven op een transitievergoeding.
Desalniettemin heeft de Hoge Raad (meer) duidelijkheid gecreëerd waar de wetgever dit had nagelaten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.