Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
In de praktijk ontstaan regelmatig discussies of een vordering is verjaard of niet. Eén van de discussiepunten is vaak of de verjaring van een vordering is gestuit. Maar wanneer is sprake van een (voldoende) stuitingshandeling? In een arrest van 4 oktober 2019 geeft de Hoge Raad aanwijzingen voor het antwoord op deze vraag.
Casus
De indirect bestuurder van de vennootschap Pluvezo heeft in 2003 namens Pluvezo een geldlening verstrekt aan een pluimveebedrijf zonder daartegenover enige zekerheid te bedingen. Het pluimveebedrijf heeft de helft van de geldlening terugbetaald. Op 16 oktober 2007 wordt het faillissement van het pluimveebedrijf uitgesproken. In dit faillissement zijn geen uitkeringen gedaan aan Pluvezo.
Op 18 april 2008 heeft de (indirect) aandeelhouder van Pluvezo bij brief de indirect bestuurder gevraagd om de in 1995 en 1997 tussen hen gemaakte afspraken na te komen om Pluvezo en hem schadeloos te stellen voor het niet terugbetalen van een deel van de geldlening aan het pluimveebedrijf. In deze brief staat onder meer dat: “de toenmalige directie hier schuldig is aan grove nalatigheid jegens Pluvezo en derhalve verantwoordelijk is voor de uiteindelijke schade die hieruit is voortgevloeid.”
Op 11 september 2008 (hierna: de brief van 11 september 2008) heeft de (indirect) aandeelhouder van Pluvezo aan de advocaat van de indirect bestuurder een brief gestuurd, waarin onder meer staat:
“De zakelijke transacties als ook de afspraken en verplichtingen, waarover wij ([de indirect bestuurder] en ik) over praten gaan inderdaad niet tussen [de indirect bestuurder] in privé, maar zijn verplichtingen tussen enerzijds [de bestuurder-rechtspersoon] en mij (of aan mij gelieerde bedrijven). De formele financiële verplichtingen betreffen dus [de bestuurder-rechtspersoon]. Deze verplichtingen vloeien voort uit afspraken, die ik destijds heb gemaakt met [de indirect bestuurder] (als directeur van [de bestuurder-rechtspersoon].”
Op 11 september 2013 heeft Pluvezo bij brief de indirect bestuurder op grond van artikel 2:9 lid 1 BW jo. artikel 2:11 BW aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de onverhaalbaarheid van een deel van de geldlening aan het pluimveebedrijf (hierna: de brief van 11 september 2013).
Beroep op verjaring
De indirect bestuurder heeft als verweer onder meer een beroep gedaan op verjaring van de vordering van Pluvezo. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij voor het eerst uit de brief van 18 april 2008 heeft opgemaakt dat hem een verwijt werd gemaakt van het als indirect bestuurder van Pluvezo verstrekken van de ongesecureerde lening en dat hij daarna niets meer heeft gehoord totdat hij de brief van 11 september 2013 met de aansprakelijkstelling ontving. Daarmee is de vordering van Pluvezo volgens de indirect bestuurder verjaard omdat de verjaringstermijn hier vijf jaar bedraagt en de verjaring niet tijdig is gestuit.
Stuitingshandelingen
De verjaring van een vordering kan onder meer worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (ex artikel 3:317 lid 1 BW). Deze schriftelijke mededeling moet een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhouden dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening ermee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren. Bij de beoordeling of de mededeling aan de in artikel 3:317 lid 1 BW gestelde eisen voldoet, dient niet alleen te worden gelet op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval. Bij deze beoordeling kan mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen.
Oordeel rechtbank en hof
Omdat tussen de brief van 18 april 2008 en de brief van 11 september 2013 meer dan vijf jaar zit, is de cruciale vraag of de in de tussentijd verstuurde brief van 11 september 2008 als een stuitingshandeling kan worden gekwalificeerd. Als daarmee de verjaring is gestuit is de vordering immers niet verjaard.
Zowel de rechtbank als het hof waren van oordeel dat brief van 11 september 2008 niet is aan te merken als een stuitingshandeling. Kort gezegd vonden de rechtbank en het hof dat in deze brief niet iets is te vinden waaruit de indirect bestuurder (laat staan bestuurder-rechtspersoon, waaraan de brief niet is gericht) had moeten begrijpen dat de (indirect) aandeelhouder van Pluvezo een vordering uit onbehoorlijk bestuur op hem pretendeerde te hebben. De brief maakt volgens het hof namelijk geen gewag van enige rechtsvordering uit onbehoorlijk bestuur, noch van het in 2003 verstrekken van een ongesecureerde lening aan het pluimveebedrijf.
Zowel de rechtbank als het hof hebben het beroep op verjaring derhalve gehonoreerd en hebben de vorderingen van Pluvezo afgewezen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt echter anders. Volgens de Hoge Raad kan er geen misverstand over bestaan dat de brief van 18 april 2008 betrekking heeft op een vordering uit onbehoorlijk bestuur. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het hof in het licht daarvan de brief van 18 april 2008 had moeten betrekken in zijn lezing van de brief van 11 september 2008. Het hof heeft dat niet aantoonbaar gedaan. Reeds om die reden heeft het hof volgens de Hoge Raad zijn oordeel niet toereikend gemotiveerd.
Conclusie
De Hoge Raad bevestigt in onderhavig arrest de bestendige lijn in de jurisprudentie dat bij de beoordeling of een bericht als een stuitingshandeling kan worden gekwalificeerd niet alleen dient te worden gelet op de formulering van dat bericht, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval. Eens te meer maakt de Hoge Raad duidelijk dat aan de verdere correspondentie tussen partijen mede betekenis toekomt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een stuitingshandeling.
Heeft u vragen over de (stuiting van de) verjaring van een vordering? Neem gerust contact met ons op.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.