Praktijkgebieden: Huurrecht
Wij bloggen regelmatig over ontwikkelingen in de rechtspraak over de onredelijkheid/oneerlijkheid van (boete)bedingen in algemene voorwaarden. Zo blogden wij onlangs over een bewijsbeding dat oneerlijk werd geacht gelet op de Richtlijn oneerlijke bedingen. Ook blogden wij over een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie over of een gebruiker van een vernietigd oneerlijk beding, dat strekte tot betaling van een vergoeding bij niet-nakoming door de consument van diens verbintenissen, een beroep kan doen op de bij wege van aanvullend recht geldende wettelijke schadevergoeding.
In het kort: op algemene voorwaarden bij consumentenovereenkomsten is de Richtlijn oneerlijke bedingen van toepassing. In het algemeen is een beding oneerlijk/onredelijk bezwarend wanneer deze in strijd is met de goede trouw en het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
Ook wanneer geen sprake is van een consumentenovereenkomst, kan op grond van artikel 6:233 BW een beding in de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn indien:
Het toetsingskader verschilt dus afhankelijk van de aard van de overeenkomst.
In een recente zaak (ECLI:NL:GHAMS:2019:2897) werd betoogd dat een boetebeding in de algemene voorwaarden bij een huurovereenkomst vernietigbaar is op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a BW. Het volgende speelde zich in onderhavige zaak af. In de door partijen gesloten huurovereenkomst voor woonruimte was ook de toestemming om een deel van de woonruimte als bed & breakfast aan te bieden opgenomen. Tevens was in de bepalingen neergelegd dat indien één van de gestelde voorwaarden voor B&B-verhuur wordt overtreden, deze toestemming wordt ingetrokken. In de toepasselijke algemene voorwaarden was een boete gesteld op het overtreden van het onderverhuurverbod (behoudens toestemming).
Het gerechtshof moest zich aldus eerst buigen over de vraag wat de aard van de overeenkomst is, en dus welk toetsingskader van toepassing is. Het gerechtshof oordeelde dat de huurder in deze niet kan worden aangemerkt als consument, waardoor de Richtlijn oneerlijke bedingen niet van toepassing is. Volgens de definities in de Richtlijn is een consument iedere natuurlijke persoon die bij de in het geding zijnde overeenkomst handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen. Van een consumentenovereenkomst kan worden gesproken als de overeenkomst geen verband houdt met de bedrijfs- of beroepsactiviteit van de natuurlijke persoon die aanspraak maakt op consumentenbescherming. Met de overeenkomst hebben partijen immers niet alleen het oog gehad op het gebruik door huurder van het gehuurde als woonruimte, maar ook op het gebruik daarvan als B&B, wat als een bedrijfsmatige activiteit moet worden gezien. Welk aspect van de overeenkomst de boventoon voert is naar het oordeel van het hof niet relevant, omdat op consumentenbescherming slechts aanspraak bestaat als uitsluitend als consument is gehandeld.
Voorts stelde huurder dat het boetebeding vernietigbaar is omdat de boete – kort gezegd – niet gemaximeerd was en cumuleert met een aantal andere contractuele sancties, namelijk twee andere boetebedingen in de overeenkomst, het recht op aanvullende schadevergoeding en het vervallen van de toestemming tot toeristische verhuur.
In dit kader is het noemenswaardig dat de Hoge Raad in 2017 heeft geoordeeld (ECLI:NL:HR:2017:2275) dat in geval van consumentenovereenkomsten waarin een beding van een huurovereenkomst aan schending van een contractueel verbod op onderverhuur twee rechtsgevolgen verbindt, te weten de verbeurte van een forfaitaire boete en de verplichting tot afdracht van onderhuurpenningen, de rechter dient te onderzoeken of het cumulatieve effect van deze rechtsgevolgen ertoe leidt dat sprake is van een oneerlijk beding als bedoeld in de Richtlijn. Kortom, het cumulatieve effect kan ertoe leiden dat er sprake is van een oneerlijk – en dus vernietigbaar – beding.
Naar het oordeel van het gerechtshof kan niet worden gezegd dat een beding dat inhoudt dat een partij de inkomsten die zij heeft verworven door overtreding van een bepaling van de overeenkomst, niet mag houden, maar moet afstaan aan de wederpartij, onredelijk bezwarend is. Door het beding wordt de huurder immers slechts teruggebracht in de situatie waarin hij had verkeerd als hij zijn verplichtingen uit de overeenkomst gewoon was nagekomen. Om die reden kan ook niet worden gezegd dat de cumulatie met de boete en het recht op (aanvullende) schadevergoeding onredelijk bezwarend voor de huurder is; ook partijen die uit hun overtreding nooit inkomsten hebben ontvangen kunnen immers boetes verschuldigd worden en tot schadevergoeding worden veroordeeld. Voorts is het niet onredelijk dat de verhuurder zijn toestemming tot toeristische verhuur intrekt als daarvan misbruik wordt gemaakt, ook als de inkomsten daaruit al zijn afgedragen. Dat álle inkomsten moeten worden afgedragen en niet slechts tot een bepaald maximum springt evenmin in het oog als onredelijk of bezwarend, aldus het gerechtshof.
Slotsom, het boetebeding in kwestie wordt door het Hof niet onredelijk bezwarend geacht en dus niet vernietigd.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.