Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Op 30 januari 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg in een verwijzingsuitspraak. Wij schreven al eerder een blog over deze zaak toen de Afdeling aan Staatsraad Advocaat-Generaal Widdershoven had gevraagd om een conclusie over de exceptieve toetsing van een algemeen verbindend voorschrift.
Het betreft een zaak over een tankstation in Purmerend dat ook LPG verkoopt. Volgens een omwonende – die vreest voor haar veiligheid – zouden bepaalde voor het tankstation geldende vergunningvoorschriften in strijd zijn met Europees recht (Unierecht), en in het bijzonder de Europese richtlijn (2008/68/EG) over het vervoer van gevaarlijke goederen over het land. Hierom zouden de voorschriften niet handhaafbaar zijn en zou haar veiligheid dus niet verzekerd zijn. Het gaat om voorschriften waarin staat dat voor het bevoorraden alleen tankwagens mogen worden gebruikt die een ‘verbeterde’ vulslang en hittewerende bekleding hebben.
Met betrekking tot het eerste vergunningvoorschrift (de ‘verbeterde’ vulslang) overweegt de Afdeling dat deze in lijn is met Unierecht. Met betrekking tot het tweede voorschrift (de hittewerende bekleding) heerst nog onduidelijkheid. Hierom wil de Afdeling antwoord hebben op twee vragen van het Hof van Justitie:
Met name de tweede vraag van de Afdeling is in deze interessant. Het nationaalrechtelijke uitgangspunt is namelijk dat een in rechte onaantastbaar geworden vergunningsvoorschrift in beginsel handhaafbaar is, tenzij dat evident in strijd is met hoger recht. Dit zogenoemde evidentiecriterium houdt in dat er bij voorbaat, zonder dat daartoe nader onderzoek is vereist, dan wel slechts na summier onderzoek, geen twijfel over bestaat dat het vergunningvoorschrift niet gesteld had mogen worden. Deze omstandigheid kan ertoe leiden dat in de belangenafweging die voorafgaat aan een handhavingsbesluit, de conclusie moet worden getrokken dat van handhaving van dat voorschrift dient te worden afgezien. Het Hof van Justitie moet zich nu uitspreken over of dit uitgangspunt wel in lijn is met Unierecht.
Het blijkt dat in slechts zeer uitzonderlijke gevallen aan het evidentiecriterium wordt voldaan. Er zijn namelijk geen uitspraken van de Afdeling waarin deze uitzondering is aanvaard (en dus van handhaving wordt afgezien). Het evidentiecriterium werpt dus een hoge drempel op voor de rechtzoekende die heeft nagelaten het vergunningvoorschrift te bestrijden in de daartoe openstaande procedures of het voorschrift wel heeft bestreden, maar zonder beoogd resultaat. Een rechtvaardiging voor deze drempel wordt ontleend aan het zwaarwegende belang dat wordt toegekend aan de rechtszekerheid.
Het is nu afwachten hoe het Hof van Justitie zal antwoorden op bovengenoemde vragen, waarbij dus een antwoord op de tweede interessant kan zijn voor de positie van rechtzoekenden tegen vergunningvoorschriften. Wij houden u hierover op de hoogte!
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.