Praktijkgebieden: Omgevingsrecht
Een privaatrechtelijk belemmering kan onder omstandigheden worden meegenomen bij het toetsen van een bestemmingsplan of van een omgevingsvergunning (indien deze geldt voor het afwijken van het bestemmingsplan). Wij schreven ook al eerder een blog over een dergelijke belemmering, welke ten grondslag werd gelegd aan een inperking van de invulling van de maximale planologische mogelijkheden bij het bepalen van planschade.
Uit bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat sprake moet zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering, wil deze in de weg staan voor bijvoorbeeld de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning. Voorts heeft de Afdeling eerder al vooropgesteld dat de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om de vraag omtrent een privaatrechtelijke belemmering te beantwoorden.
Recentelijk (op 20 juni en 3 oktober jl.) heeft de Afdeling twee interessante uitspraken gedaan over of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de vaststelling en uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Een belemmering is ingevolge vaste jurisprudentie pas evident, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het (bouw)plan voorzien is op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten.
In de uitspraak van 20 juni jl. beriep de appellant zich op eigendom van een stuk grond door verkrijgende verjaring en erfdienstbaarheid. De Afdeling overwoog dat of de eigendom is verkregen door verjaring een privaatrechtelijk kwestie is die bij de burgerlijke rechter aan de orde moet worden gesteld als daarover een verschil van mening bestaat: hierom ontbeert dit vraagstuk evidentie. Aangezien in dit geval dat verschil van mening bestond, was de belemmering niet evident. Wat betreft het beroep op de erfdienstbaarheid, het volgende. Erfdienstbaarheid is geen eigendomsrecht, maar een zakelijk recht. Ten aanzien van vraag of zakelijke rechten al dan niet evidente privaatrechtelijke belemmeringen vormen, heeft de Afdeling eerder geoordeeld dat de aanwezigheid van zakelijke rechten in beginsel niet doorslaggevend is; dit is anders indien evident is dat deze aanwezigheid aan de verwezenlijking binnen de planperiode in de weg staat en tevens vaststaat dat niet binnen de planperiode tot opheffing van het zakelijk recht zal worden overgegaan. De Afdeling overwoog in de uitspraak van 20 juni jl. dat de erfdienstbaarheid niet een evidente belemmering was: door aan de gronden de bestemming “Verkeer” toe te kennen, kon appellant immers nog altijd gebruik maken van de strook om van en naar zijn perceel te komen.
In de uitspraak van 3 oktober jl., werd door appellante ook beroep gedaan op de erfdienstbaarheid – inclusief absoluut bouwverbod – die aanwezig was op een bestemmingsplan in Den Hoorn (bestemmingsplan “Centrum Den Hoorn 2016”). Appellante voerde aan dat dit bestemmingsplan niet uitvoerbaar was vanwege deze gevestigde erfdienstbaarheid (welke volgens haar dus een evidente privaatrechtelijke belemmering was). De Afdeling nam de evidentie niet aan: deze overwoog dat de erfdienstbaarheid niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan omdat ten eerste de erfdienstbaarheid kan worden opgeheven of verlegd op grond van artikel 5:78 BW[1] en ten tweede omdat ook eventueel kan worden overgegaan tot onteigening van de gronden, waarmee de erfdienstbaarheid ook komt te vervallen. In onderhavig geval had de gemeenteraad reeds aangekondigd dat in het ergste geval zou worden overgegaan tot onteigening. Het is maar de vraag of de Afdeling anders had geoordeeld indien de gemeenteraad dit niet expliciet had medegedeeld of dat slechts de mogelijkheid tot onteigening het evidente karakter van de privaatrechtelijke belemmering wegnam.
Al met al, kan er worden geconcludeerd dat een beroep op een privaatrechtelijke belemmering inzake de vaststelling of uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen, zelden zal slagen.
[1] Dit kan echter uitsluitend indien onvoorziene omstandigheden als gevolg waarvan instandhouding van de erfdienstbaarheid niet kan worden gevergd, of indien twintig jaar na het ontstaan van de erfdienstbaarheid zijn verlopen en het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd is met het algemeen belang.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.