Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Indien een vennootschap failliet gaat, kan de curator de activa verkopen (ex artikel 101 Fw jo. artikel 176 Fw). De curator dient deze activa in beginsel openbaar te verkopen. Als aannemelijk is dat de verkoopopbrengst bij een onderhandse verkoop minstens even hoog zal zijn (of andere voordelen voor de boedel te verwachten zijn), kan de curator aan de rechter-commissaris toestemming vragen voor een onderhandse verkoop (ex artikel 176 Fw) – bijvoorbeeld aan een doorstarter. Maar wat kunt u als schuldeiser eigenlijk doen als u het niet eens bent met een dergelijke verkoop? Kunt u bijvoorbeeld hoger beroep instellen? Over het antwoord op deze laatste vraag heeft de Hoge Raad zich afgelopen vrijdag uitgelaten in zijn arrest van 28 september 2018.
De achtergrond van onderhavige zaak is als volgt. De Rechtbank Noord-Nederland heeft het faillissement van Hospital Waste Services B.V. (“HWS”) uitgesproken en een curator benoemd. De curator wordt vervolgens door verschillende geïnteresseerde partijen benaderd om de activa over te nemen, maar slechts één van hen doet daadwerkelijk een bod. De curator vraagt vervolgens toestemming aan de rechter-commissaris om de activa (i) onderhands en (ii) aan deze partij (de “doorstarter”) te verkopen.
Eén schuldeiser van HWS is het hier niet mee eens. Hij doet daarom een verzoek aan de rechter-commissaris om de voorgenomen verkoop aan de doorstarter tegen te houden (ex artikel 69 lid 1 Fw). De rechter-commissaris wijst dit verzoek bij beschikking af. De schuldeiser gaat vervolgens in hoger beroep tegen deze beschikking. De rechtbank verklaart hem niet-ontvankelijk in dit hoger beroep. Volgens de rechtbank staat het appelverbod (ex artikel 67 lid 1, derde zin, Fw jo. artikel 176 lid 1 Fw) – dat op een efficiënte afwikkeling van de boedel is gericht – aan het instellen van een dergelijk beroep in de weg.
De Hoge Raad verwerpt deze toepassing van het appelverbod. Tegen de beslissing waarin de rechter-commissaris toestemming geeft voor een onderhandse (in plaats van openbare) verkoop van de activa, staat inderdaad geen hoger beroep open. Tegen de beslissing waarin de rechter-commissaris toestemming geeft voor de verkoop als zodanig (onderhands dan wel openbaar), staat echter wel degelijk hoger beroep open. Het is weliswaar aan de rechter-commissaris om de belangen van de schuldeiser af te wegen tegen die van een efficiënte afwikkeling van de boedel, maar de schuldeiser heeft wel recht op rechterlijke controle van de beslissing die de rechter-commissaris vervolgens neemt.
Wordt u geconfronteerd met een voorgenomen verkoop van activa in faillissement en heeft u daar vragen over? Of wilt u meer weten over de mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de curator? Neem gerust contact met ons op. Wij zijn u graag van dienst.
Joram Verstoep schreef over het besproken arrest een artikel dat is gepubliceerd in het tijdschrift Bedrijfsjuridische Berichten (Bb 2019/56).
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.