Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Het onderwerp “billijke vergoeding” houdt de gemoederen – althans voor arbeidsjuristen – behoorlijk bezig. De wetgever heeft ervoor gekozen weinig handvatten te geven aan de praktijk; de wet helpt ons dus nauwelijks bij het duiden van wat “billijk” ïs, en evenmin bij het bepalen wanneer die billijkheid geboden is.
Het gaat hier om een vergoeding bij ontslag of ontbinding van een arbeidsovereenkomst, die alleen aan de orde zou moeten zijn wanneer de werkgever fors over de schreef is gegaan. Het zou, zo werd bij introductie van het begrip uitdrukkelijk gezegd, om uitzonderingssituaties moeten gaan; alle andere, minder exceptionele, ontslagen moesten worden gedekt door de wettelijke, betrekkelijk bescheiden, transitievergoeding.
Inmiddels zien we steeds meer uitspraken van rechters. Ook de Hoger Raad heeft inmiddels van zich laten horen over een billijke vergoeding. Tot duidelijke richtlijnen heeft dat nog niet mogen leiden, en op korte termijn hoeven we die ook niet te verwachten. Alle omstandigheden van het geval moeten immers mee worden gewogen bij het vinden van een antwoord op de vraag hoe ernstig een specifieke werkgever verwijtbaar is geweest en hoe dat op een billijke manier voor deze specifieke werknemer kan worden gecompenseerd.
De rechtbank Midden Nederland heeft recent een nieuwe complicatie in deze discussie moeten beoordelen: als een werkgever, een zorginstituut, zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen en er dus aanleiding is voor een billijke vergoeding, máár de werknemer valt onder de Wet Normering Topinkomens, moet dat dan worden meegewogen in de vaststelling van wat voor die specifieke werknemer billijk is?
De WNT heeft tot doel te voorkomen dat werknemers in onder meer de zorg, heel kort weergegeven, te veel kosten. Zowel hun normale loon, alsook eventuele door de werkgever toe te kennen beëindigingsvergoedingen zijn aan grenzen gebonden. Het gaat hier om gemeenschapsgeld, en dat moet prudent worden uitgegeven, dus niet opgaan aan dure managers, en al helemaal niet aan hun gouden handdrukken…
Maar als zo’n werknemer nu evident onheus wordt behandeld, zo onheus dat er volgens de rechter sprake is van het verlies van de baan van die werknemer ten gevolge van ernstige verwijtbaarheid, en de rechter zet op dat wangedrag een straf in de vorm van een billijke vergoeding; waarom zou dan die straf lager moeten uitvallen in verband met de WNT? De wet geeft toch regels aan werkgevers, niet aan rechters?
De rechter komt in dit geval niettemin tot de conclusie dat de WNT een factor is.
Werkneemster is een directeur van een zorginstelling, zij wordt ontslagen door de raad van toezicht van die instelling omdat er – vrij plotseling – geen vertrouwen meer in haar zou zijn. Er zijn zeker omstandigheden die je doen begrijpen waarom de raad van toezicht van haar af zou willen, maar vrijwel steeds gaat het daarbij om zaken die in het verleden door diezelfde raad zijn geaccepteerd of terzijde geschoven. Een typisch voorbeeld van een werkgever die eerst te passief is om vervolgens woest van zich af te slaan. De rechtbank meent dat de werkgever op een onredelijke, en dus verwijtbare, manier te werk is gegaan. Onder meer door de wijze waarop over het (voornemen tot) ontslag is gecommuniceerd is een onomkeerbare situatie gecreeerd. Dit ontslag had voorkomen kunnen worden, zo is de conclusie.
Maar bij het vaststellen van een passende vergoeding voor het verwijtbare gedrag stuit de rechter op het argument van de zorginstelling terzake de WNT: De kantonrechter is weliswaar niet gebonden aan de in de WNT opgenomen maximering, maar dat neemt niet weg dat het doel en de strekking van die wet wel als relevante omstandigheid in de overwegingen wordt betrokken.
En dat is helaas ook het enige dat de rechter erover kwijt wil. De WNT is een “relevante omstandigheid”. Daar zullen we het mee moeten doen.
Dat is jammer, want we zouden graag beter willen begrijpen waarom een publieke werkgever ten opzichte van een topfunctionaris méér zou zijn vergund op het vlak van ernstig verwijtbaar gedrag dan in niet-WNT situaties.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.