Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Wat is het effect van achterstelling of preferentie van een vordering op de groepsmaatschappij voor de verhaalbaarheid van die vordering op de moedermaatschappij die een 403-verklaring heeft afgegeven?
Een tot een groep behorende rechtspersoon hoeft de jaarrekening niet in te richten overeenkomstig de voorschriften van titel 2.9 BW en mag volstaan met een geconsolideerde jaarrekening, mits is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in art. 2:403 lid 1 BW. Een van deze voorwaarden is dat de moedermaatschappij schriftelijk heeft verklaard zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de uit de rechtshandelingen van de groepsmaatschappij voortvloeiende schulden. Dit is een zogenaamde 403-verklaring. Wat een specifieke 403-verklaring inhoudt, moet worden vastgesteld door uitleg daarvan.
In het AkzoNobel/ING-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat de 403-verklaring door de moedermaatschappij een niet tot een bepaalde partij gerichte eenzijdige rechtshandeling is, op grond waarvan rechtstreekse aansprakelijkheid van de moedermaatschappij ontstaat. De schuldeiser kan jegens de moedermaatschappij geen recht ontlenen aan art. 2:403 BW, maar uitsluitend aan de gedeponeerde verklaring. De inhoud (en dus ook het gevolg) van de verklaring moet worden vastgesteld door uitleg van die verklaring. In het Min. Van Financiën/VEB c.s-arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat de verklaring dient te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven. Wat de inhoud is van de 403-verklaring volgt niet uit art 2:403 BW, hetgeen onverlet laat dat in de verklaring kan worden verwezen naar dat artikel.
De vordering op de groepsmaatschappij en de op de 403-verklaring gebaseerde vordering op de moedermaatschappij zijn meerdere, zelfstandige — zij het samenhangende — verbintenissen (Vgl. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I*, 2016, nr. 100). Ten aanzien van een bevoorrechte vordering op de groepsmaatschappij heeft de Hoge Raad in het Hertogs/Deterink-arrest overwogen dat de wet geen voorrecht verbindt aan de vordering op de moedermaatschappij die voortvloeit uit de 403-verklaring en dat artikel 2:403 BW evenmin bewerkstelligt dat, indien de vordering op de dochtermaatschappij bevoorrecht is, de vordering op de moedermaatschappij eveneens bevoorrecht is. In lijn hiermee heeft de Hoge Raad in het Min. Van Financiën/VEB c.s-arrest ten aanzien van een achtergestelde vordering overwogen dat de omstandigheid dat de vordering van de schuldeiser op de groepsmaatschappij is achtergesteld bij andere vorderingen, niet tot gevolg heeft dat de vordering op de moedermaatschappij op grond van de 403-verklaring is achtergesteld. De Hoge Raad redeneert dat achterstelling niet een eigenschap van de verbintenis zelf is, maar een van de wettelijke hoofdregel afwijkende volgorde voor verhaal ter zake van die verbintenis op het vermogen van de schuldenaar die het beding is aangegaan. Een achterstellingsbeding heeft dan ook geen invloed op het verhaal op het vermogen van een derde waarmee niet de achterstelling werd overeengekomen.
Conclusie is dat de positie van de schuldeiser ten opzichte van de moedermaatschappij afhankelijk is van de objectieve uitleg van de 403-verklaring. De vordering van de schuldeiser op de moedermaatschappij die voortvloeit uit de afgegeven 403-verkaring is slechts achtergesteld of preferent als de 403-verklaring zulks – uitgelegd aan de hand van objectieve maatstaven – bepaalt. Als daarover niets is bepaald, heeft de schuldeiser een concurrente vordering op de moedermaatschappij.
Overigens is de vraag of een geclausuleerde aansprakelijkheidsverklaring nog wel voldoet aan de eisen van artikel 2:403 BW. Het is verdedigbaar dat een geclausuleerde aansprakelijkheidsverklaring niet voldoet aan die eisen, waardoor – als daarvan gebruik wordt gemaakt – niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de groepsvrijstelling, waardoor de groepsmaatschappij haar jaarrekening conform het reguliere regime zal moeten inrichten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.