Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
De WWZ heeft, in een bewuste poging hoge vergoedingen bij ontbinding van een arbeidsovereenkomst te doorkruisen, de transitievergoeding in de wet vastgelegd. Het is de uitdrukkelijke bedoeling dat werknemers tevoren kunnen weten hoeveel ze zullen krijgen bij beëindiging van hun arbeidsovereenkomst – en dus pogingen om meer te krijgen opgeven. In hoeverre de wetgever in die opzet geslaagd is, en wat van die vaste vergoeding, in combinatie met de “vaste” ontslaggronden de gevolgen zijn voor de (flexibiliteit op) de arbeidsmarkt, is voer voor een ander blog. Eén van de gevolgen die we zien is in ieder geval dat er veel minder geprocedeerd wordt wanneer door een of beide partijen het einde van een arbeidsovereenkomst wordt gewenst. Partijen proberen er in verreweg de meeste gevallen in onderling overleg uit te komen en het lijkt er op dat daarbij meestal een hogere vergoeding wordt betaald dan de wettelijke.
Een Rotterdamse werknemer heeft recent een manier gevonden om – met behulp van de Rotterdamse kantonrechter – het strakke keurslijf van de wettelijke vergoeding(en) te omzeilen. Het is interessant om te bezien of anderen zijn voorbeeld zullen volgen; het heeft deze directeur in ieder geval geen windeieren gelegd: toen de kantonrechter zijn overeenkomst ontbond was hij nog geen twee maanden in dienst. Hij zou dus géén recht op een transitievergoeding hebben gehad, mogelijk op een billijke vergoeding maar aan toekenning daarvan worden extreem hoge eisen gesteld (het “muizengaatje”) – de werkgever moet dan wel iets verschrikkelijks hebben gedaan en dan nog vallen deze vergoedingen tot nu toe in de praktijk veelal niet zo gek hoog uit. Deze werknemer kreeg maar liefst ruim anderhalf jaarsalaris.
De kantonrechter had deze vrijheid omdat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gebaseerd was op het gebruikelijke wetsartikel dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst mogelijk maakt wanneer zich één van de in de wet genoemde ontslaggronden zich voordoet. In plaats daarvan grondde de werknemer zijn verzoek op het algemene leerstuk van het onjuist nakomen van een overeenkomst (“toerekenbare tekortkoming” of ook wel “wanprestatie” genoemd). Wie een contract niet naleeft en daarmee de andere partij schade berokkent, dient deze schade te vergoeden.
De Rotterdamse kantonrechter oordeelde inderdaad dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet naleefde, en dat dit aan de werkgever toerekenbaar was, en dat deze dus de schade aan de werknemer toebracht door beëindiging noodzakelijk te maken, en deze schade moest vergoeden. Wat had de werkgever nu verkeerd gedaan? Men had de werknemer via een headhunter benaderd voor een hoge (directie)functie. Deze accepteerde het gedane aanbod en zegde de arbeidsovereenkomst die hij op dat moment had op. Het bedrijf ging daarop in andere handen over en de nieuwe eigenaar had weinig op met de aanstaande directeur. De werkgever verzocht daarop ontbinding van de arbeidsovereenkomst maar ving bot omdat de kantonrechter vaststelde “Waar het op neer komt is dat de werkgever, op basis van persoonlijke opvattingen van de nieuwe aandeelhouders, haar standpunt heeft herzien en de werknemer liever niet in dienst heeft. Die situatie is niet te brengen onder één van de in [de wet] genoemde ontslaggronden.”
Het tegenverzoek van de werknemer werd dus wél toegewezen. De werkgever had geweigerd de werknemer toe te laten tot zijn werk, en zelfs zijn loon niet (volledig) betaald. Daarbij woog de kantonrechter zwaar mee dat de man zowel door een wervings- en selectiebureau als door de voltallige Raad van Bestuur van de voorgaande eigenaar geschikt was bevonden voor deze baan, en dat de nieuwe aandeelhouders hun mening op geen enkele manier konden onderbouwen. Men bood kennelijk wel enige vergoeding voor het niet doorgaan van de overeenkomst, maar volstrekt onvoldoende om te compenseren dat hij een goede baan had opgegeven omdat hem een betere in het vooruitzicht was gesteld.
De rechter heeft in zaken die op wanprestatie zien een grote vrijheid tot het vaststellen van de te vergoeden schade. En die vrijheid nam deze kantonrechter met kennelijk plezier. Hij oordeelde uit praktijkgegevens blijkt dat de werknemer wel een nieuwe baan zou kunnen vinden, maar dat hij weer genoegen zou moeten nemen met een salaris vergelijkbaar met zijn oude salaris en dat het aannemelijk was dat het acht jaar zou duren voor hij weer een baan zou vinden met arbeidsvoorwaarden als door deze werkgever in het vooruitzicht waren gesteld. De werknemer ontving dus een schadevergoeding die neerkwam op acht maal het verschil tussen zijn oude arbeidsvoorwaarden en het loon dat zijn nieuwe werkgever zou hebben betaald.
De vraag is of de kantonrechter niet diezelfde vrijheid had kunnen nemen bij een “arbeidsrechtelijk” verzoek tot ontbinding. Naar mijn mening wel: de arbeidswetgeving kent de mogelijkheid van ontbinding op verzoek van de werknemer in gevallen waarin de overeenkomst “billijkheidshalve” hoort te eindigen. De rechter kan daarbij een “billijke vergoeding” toekennen indien de werkgever zich “ernstig verwijtbaar” heeft gedragen. Deze kantonrechter had exact dezelfde methode toe kunnen passen bij het berekenen van de schade van de werknemer als bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding. Deze specifieke kantonrechter had dat ook vast wel gedaan. Kennelijk heeft de werknemer zich tóch zekerder gevoeld bij het laten toepassen van de meer algemene maatstaf van de “toerekenbare (ernstige) tekortkoming” en een schadevergoeding dan die van de “ernstige verwijtbaarheid” en de daaraan gekoppelde enigszins ongrijpbare billijke vergoeding.
Als in de rechtspraak de billijke vergoedingen bescheiden blijven is het zeker denkbaar dat meer werknemers deze route zullen proberen.
(De uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl, maar wel behandeld in tijdschrift JAR 2016/29)
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.