Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Een werkgever die het maximale aantal tijdelijke arbeidscontracten had gesloten met een werknemer, deze wel wilde behouden, maar toch geen vast contract wilde geven dacht de oplossing gevonden te hebben.Hij sloot een vast contract af met de werknemer, maar sloot óók meteen een overeenkomst om die arbeidsovereenkomt alvast tegen een datum die een klein jaar in de toekomst lag in onderling goedvinden te beeindigen.
De werknemer stelde daarna dat hij met die gang van zaken alleen maar had ingestemd omdat het alternatief was dat hij helemaal geen arbeidsovereenkomst zou hebben, en dat hij niet werkelijk met die beeindiging had ingestemd. In juristentaal was zijn standpunt dat er een “wilsgebrek” aan die beeindigingsovereenkomst kleefde, en dat die beeindigingsovereenkomst daarom niet echt tot stand was gekomen (“nietig was”). Gevolg daarvan zou zijn dat hij na de in de overeenkomst opgenomen einddatum gewoon in dienst was gebleven.
De kantonrechter gaf hem daarin gelijk, die oordeelde de beeindigingsovereenkomst nietig.Het Hof oordeelde in hoger beroep anders, en meende dat zowel de vaste arbeidsovereenkomst als de beeindigingsovereenkomst rechtsgeldig waren, en dat er dus géén sprake meer was van een dienstverband.
De Hoge Raad oordeelde echter wéér anders en meende dat de gekozen constructie per saldo een tijdelijk contract inhield, maar óók dat de wettelijke regeling terzake tijdelijke arbeidsovereenkomsten ertoe leidde dat, nu dit tijdelijke contract het vierde op rij was geweest, er een vaste arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen.
De hele discussie over het afgedwongen karakter van de beeindigingsovereenkomst wordt genegeerd, de Raad oordeelt eenvoudigweg dat wanneer partijen een overeenkomst sluiten met daarin een einddatum voor die overeenkomst, de partijbedoelingen gericht zijn op het sluiten van een tijdelijke overeenkomst. En nu dit een vierde tijdelijke overeenkomst op rij was, werd die tijdelijke overeenkomst “vanzelf” een vaste overeenkomst.
Zeker nu we sinds begin dit jaar nog beperkter zijn in onze mogelijkheden om tijdelijke arbeidsovereenkomsten te sluiten is deze uitspraak een nuttige waarschuwing: het wettelijke maximum laat zich niet omzeilen.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.