Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Werkgevers en werknemers hebben op grond van de wet de plicht zich jegens elkaar als “goed werkgever” respectievelijk als “goed werknemer” te gedragen. Daarmee beoogt de wetgever partijen te verplichten steeds redelijk te zijn in de wijze waarop rechten en plichten worden ingevuld over en weer. Een van de typerende kenmerken van het Nederlandse arbeidsrecht is dat de eisen die op het vlak van de redelijkheid aan de werkgever worden gesteld doorgaans aanzienlijk strenger zijn dan de eisen die aan werknemers worden gesteld. De werkgever wordt steeds als de sterkere partij gezien, de werknemer als de partij die (soms zelfs tegen zichzelf) moet worden beschermd.
Een van de gevolgen hiervan is dat het voor een werkgever ongelooflijk moeilijk is om in de bejegening van personeel van koers te veranderen. Hij mag de ene werknemer niet anders behandelen dan de ander, en als hij ooit iets heeft goedgevonden is het al snel een “verworven recht” waar ook andere werknemers een beroep op kunnen doen.
Het is dan ook verrassend dat een werkgever die het jarenlang goed had gevonden dat de monteurs die voor hem werkten in hun vrije tijd tegen betaling klussen verrichtten voor derden dat op enig moment mocht verbieden.
Jarenlang had het bedrijf meer opdrachten gekregen dan het aankon, dus de baas had er geen problemen mee wanneer zijn mensen een graantje van de markt meepikten. Hij stelde hen daartoe zelfs in staat door hen toe te staan zijn materialen te gebruiken.Maar in 2010, toen de economische omstandigheden veranderden, vond hij dat hij er niet langer mee in kon stemmen dat ze hem concurrentie aandeden.
Een personeelslid dat in 2011 een klusbedrijf oprichtte en vanuit dat bedrijf concurrerende diensten aan klanten leverde weigerde daar echter mee op te houden; hij stelde zich op het standpunt dat de werkgever het recht had verspeeld zich tegen zijn activiteiten te verzetten. Er was een verbod op nevenactiviteiten in de toepasselijke cao, maar er was in de arbeidsovereenkomst geen concurrentiebeding opgenomen.De baas bracht de zaak voor de rechter en vorderde zijn werknemer te verbieden concurrerende nevenactiviteiten uit te oefenen.
De kantonrechter oordeelde, niet heel verrassend, dat de werkgever door die activiteiten jarenlang goed te vinden, ja zelfs te faciliteren, het recht had verspeeld om deze te verbieden toen ze hem niet langer goed uitkwamen.Maar de werkgever hield vol en ging in hoger beroep. En het Gerechtshof stelde hem in het gelijk.
Het Hof oordeelde dat wanneer een werknemer zijn eigen werkgever hindert in de bedrijfsvoering, hij zich niet als goed werknemer gedraagt. Dus, vanaf het moment dat de werkgever daadwerkelijk gehinderd werd door de activiteiten van haar werknemers, mocht hij deze verbieden. Dat hij er geen bezwaar tegen had gehad toen hij er géén last van had, staat daar niet aan in de weg. Hij had zich daarmee niet voor de toekomst verbonden, vond het Hof, het stond hem vrij daarop terug te komen, en hij had daar ook aanleiding toe.
Een arrest waar werkgevers wellicht een beroep op kunnen doen, wanneer zij, bij voorbeeld als gevolg van de economische crisis, de teugels wat strakker willen aantrekken.Zij moeten zich uiteraard wel realiseren dat het hier “slechts” om een kort geding uitspraak ging, maar de gedachte dat het antwoord op de vraag wat strijdigheid met goed werknemerschap oplevert mee kan veranderen met veranderde omstandigheden is een interessante.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.