Praktijkgebieden: Arbeidsrecht, Reorganisaties
Een in deze tijd een helaas veel voorkomend fenomeen: een Sociaal Plan. Een (doorgaans wat grotere) organisatie moet inkrimpen. Met de bonden wordt afgestemd welke compensatie de af te vloeien werknemers zullen ontvangen. De vastlegging van die afspraken wordt Sociaal Plan genoemd.
Soms kent dit soort plannen een voorziening voor werknemers wier baan niet door de reorganisatie bedreigd wordt, maar bereid zijn vrijwillig te vertrekken, zodat een collega die wel dreigt te worden ontslagen (“boventallig is”) hun plek in kan nemen en er minder gedwongen ontslagen hoeven te vallen. Deze vrijwillig vertrekkende medewerkers nemen een risico dat ze geen WW krijgen, omdat wie zelf ontslag neemt geen recht op WW heeft. Soms worden ze daarom onder het Sociaal Plan extra gecompenseerd, maar toch wordt vaak voornamelijk van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door medewerkers die al een andere baan (in het vooruitzicht) hebben.
Bij een instelling voor HBO onderwijs was een Sociaal Plan van toepassing dat een dergelijke faciliteit kende. Wie niet met ontslag werd bedreigd en vrijwillig vertrok, en door dat vertrek mogelijk maakte dat een andere, wel boventallige, medewerker kon blijven, kon aanspraak maken op een mooie vertrekregeling. Een medewerkster over wier functioneren de school ontevreden wasen met wie zij inmiddels in een conflict was verzeild gaf eigener beweging aan dat zij wel “onder het Sociaal Plan gebracht” wilde worden. Door haar vertrek kon het ontslag van een collega voorkomen worden, dus de school stemde in. Zij kreeg een vergoeding ter hoogte van twee maandsalarissen voor ieder jaar dat ze op de school werkzaam was geweest. Toen zij eenmaal werkloos was heeft zij een WW uitkering aangevraagd, die haar door het UWV is toegekend.
Onderwijsinstellingen moeten evenwel de werkloosheidsuitkeringen – de WW uitkering en meestal een “bovenwettelijke” toeslag daarop – zelf bekostigen. Deze school voelde er helemaal niets voor om een (in haar ogen) disfunctionerende medewerkster die al een forse vergoeding had opgestreken, óók nog eens een WW uitkering én een bovenwettelijke uitkering te betalen. Zij vond dat het UWV wel erg gemakkelijk op haar kosten een uitkering had toegekend en ging tegen de toekenningsbeslissing in bezwaar, en toen het UWV niet toegaf, in beroep. De rechtbank gaf de school gelijk.
Het UWV ging echter in hoger beroep, bij de Centrale Raad van beroep, de hoogste rechterlijke instanties in socialezekerheids-zaken. Het stelde dat wanneer een werknemer bij diens vertrek uit hoofde van een Socioaal Plan een niet onaanzienlijke vergoeding ontvangt per definitie niet meer gesteld kan worden dat het ontslag vrijwillig was.
De Centrale Raad was het met die stelling van het UWV niet eens, maar oordeelde mild over de werkneemster: er was sprake van bedrijfseconomische omstandigheden die een reductie van arbeidsplaatsen noodzakelijk maakte. Er was een Sociaal Plan dat mensen als het ware uitnodigde om hun baan op te geven. Ergo, de werkneemster had niet anders gedaan dan ingaan op een aanbod van de werkgever tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Onder die omstandigheden is vrijwillig vertrek niet zo vrijwillig als zonder zo een Sociaal Plan, zo oordeelde de Centrale Raad. De vertrokken werkneemster had wel degelijk aanspraak op WW.
Voor de betreffende school was de uitkomst natuurlijk zuur, maar aan ondernemingen in reorganisatie geeft deze uitspraak mogelijk lucht: zo lang (aangetoond kan worden dat) een vertrekkende medewerker plaats maakt voor een collega die anders gedwongen ontslagen zou moeten worden, geldt zijn of haar ontslag niet als “vrijwillig” in de zin van de Werkloosheidswet, en kan het UWV een WW uitkering toekennen. Dat biedt ruimte voor vertrekregelingen die de vaak nogal klemmende ontslagvolgorde van het zgn “afspiegelingsbeginsel” omzeilen. Veel werkgevers (en waarschijnlijk ook de nodige werknemers) zouden dat dat als een zegen ervaren, nu moeten ze immers vaak mensen laten afvloeien die ze veel liever voor de organisatie zouden behouden.
De nadruk op “kan” in de vorige alinea is echter niet voor niets. Niet moet worden vergeten dat het UWV in deze kwestie een uitkering toekende die het zelf toch niet hoefde te betalen. Of het UWV even gemakkelijk een uitkering toekent aan een werknemer van een werkgever die geen eigen risicodrager is, een uitkering dus die het zelf moet betalen, is dan ook nog maar de vraag. Voorlopig lopen werknemers die het aandurven vrijwillig te vertrekken nog wel degelijk een risico geen WW uitkering te krijgen. Wie het echter aandurft, en óók bereid is een eventuele weigering in rechte aan te vechten – misschien met financiële en/of juridische steun van de ex-werkgever? – heeft er een argument bij gekregen.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.