Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Een arbeidsovereenkomst kan op een aantal manieren eindigen. Wanneer we de dood van de werknemer en het in onderling overleg beëindigen wegdenken, resteren opzegging door één van de twee partijen en ontbinding door een rechter. De werkgever heeft voor opzegging toestemming van het UVW (“ontslagvergunning”) nodig, behalve wanneer het gaat om een ontslag op staande voet.Beide manieren van beëindigen hebben zo hun eigen bijzonderheden, verschillende procedure-eisen en brengen zo hun eigen risico's en kansen voor de betrokken partijen met zich. Dat kan er wel eens toe leiden dat er verschillende procedures door elkaar heen gaan lopen, omdat de ene partij voorkeur geeft aan de ene methode, en de ander aan de andere.
Een (aan het salaris te zien redelijk hoge) bankemployé werd op staande voet ontslagen. De bank vroeg voor de zekerheid óók een ontslagvergunning aan bij het UWV om de werknemer te kunnen ontslaan – voor het geval de door de werknemer te raadplegen rechter zou oordelen dat het ontslag op staande voet geen stand kon houden. Dat is een tamelijk gebruikelijke gang van zaken; of een ontslag op staande voet stand houdt laat zich immers moeilijk voorspellen nu bij het rechterlijk oordeel daarover “alle omstandigheden van het geval” een rol spelen. Welke omstandigheden dat zullen zijn en hoe die worden gewogen is lastig tevoren in te schatten. Heel vaak wordt er daarom alsnog ontslagen (of ontbonden) om meer zekerheid te hebben.
De werknemer had weinig trek in dat tweede ontslag en besloot de procedure die leidt tot toekenning van die vergunning te doorkruisen door zelf ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst te vragen bij de kantonrechter. Het voordeel van een ontbinding was voor hem dat (weliswaar zijn recht op loon etc zou eindigen, maar) de kantonrechter hem een vergoeding kon toekennen. Wanneer hij het ontslag door de bank moest afwachten zou hij óók een vergoeding kunnen verkrijgen, maar daar zou een lange en ingewikkelder procedure voor nodig zijn. Beide partijen probeerden de ander zo te snel af te zijn.
De bank kreeg kort vóór de zitting waarop de kantonrechter het ontbindingsverzoek zou behandelen toestemming van het UWV, en maakte daar ogenblikkelijk gebruik van door de arbeidsovereenkomst “voor het geval die nog bestond” daadwerkelijk op te zeggen. In strijd met de wet werd de opzegtermijn niet in acht genomen. De bank heeft daarbij kennelijk overwogen dat de straf die de wet op het niet in acht nemen van die termijn – betaling van het loon over de opzegtermijn – ruimschoots opwoog tegen het voordeel dat ze hoopte te behalen: beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór de kantonrechter deze kon ontbinden. Het was de werknemer dus niet gelukt de bank te snel af te zijn met zijn ontbindingsprocedure … dacht de bank.
De kantonrechter koos er echter voor de ontbindingsprocedure, ondanks de opzegging, te volbrengen, stelde de bank ter zitting in de gelegenheid inhoudelijk op het verzoek van de werknemer te reageren, maar weigerde de zaak daarvoor nader aan te houden. Toen de bank geen argumenten aan haar korte stelling (“de arbeidsovereenkomst bestaat al niet meer, er valt niets te ontbinden”) toevoegde heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voor zover deze nog zou blijken te bestaan ontbonden, en de werknemer een torenhoge vergoeding toegekend. Hij heeft bovendien meteen maar, eigener beweging oftewel ambtshalve, geoordeeld dat die vergoeding onmiddellijk betaald moest worden, en dat de procedure waarin geoordeeld moest worden over het ontslag op staande voet niet hoefde te worden afgewacht nu in de ogen van de kantonrechter wel zo goed als vast stond dat dat ontslag ten onrechte was gegeven. Het recente ontslag dat de bank had gegeven werd terzijde geschoven als “misbruik van bevoegdheid”.
Dat is niet niks, zo'n oordeel. De bank ging begrijpelijkerwijs in beroep van de ontbindingsbeslissing. Wanneer de kantonrechter daadwerkelijk een al niet meer bestaande overeenkomst had ontbonden zou tegen die beslissing inderdaad beroep open staan. Het Hof oordeelt echter dat daarvan geen sprake was: de opzegging zonder opzegtermijn was, zo vindt het Hof, inderdaad misbruik van en bevoegdheid.Daarbij wijkt het Hof af van een eigen eerdere uitspraak. Nu de Kantonrechter verder geen vormfouten had gemaakt heeft het Hof zich niet uitgelaten over de inhoud van de ontbindingsbeschikking, daarvan staat immers geen appèl open.
De bank zal moeten betalen. En kan alleen maar hopen dat in de bodemprocedure over het ontslag op staande voet uiteindelijk alsnog wordt geoordeeld dat dit ontslag terecht is gegeven. En dat tegen die tijd de werknemer nog enig verhaal biedt wanneer de ontbindingsvergoeding terugbetaald moet worden…
Een vreemde uitspraak. Zowel van de kantonrechter als van het Hof. Ik kan niet helemaal inzien waarom het de bank zo zwaar wordt aangerekend dat zij de ontslagvergunning (meteen) heeft gebruikt. Het ontbindingsverzoek van de werknemer was toch ook weinig meer dan een truc om de opzegging onmogelijk te maken? Waarom dan niet geoordeeld dat de werknemer in zijn eigen spel was verslagen? Hem stond immers nog altijd de weg open van procedure ter verkrijging van een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag.
Daar komt bij dat wanneer de bank wél de opzegtermijn in acht genomen bij de opzegging vlak voor de behandeling van het ontbindingsverzoek, de kantonrechter ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad alleen had mogen ontbinden wanneer hij er van was overtuigd dat eerdere beëindiging nodig was (!), en daarbij geen volledige vergoeding toe had kunnen kennen.We kennen de feiten niet. Misschien had de kantonrechter wel een goede reden om zich zo enorm in te spannen om de werknemer een snelle vergoeding te bezorgen. Had de bank zich evident schandelijk gedragen ten opzichte van de werknemer… Je zou het bijna hopen.
De bank had zaken beslist beter aan kunnen pakken. De opzegtermijn in acht nemen was veel verstandiger geweest. Verder was het niet echt handig om in de ontbindingsprocedure zó op het net gegeven ontslag te vertrouwen dat er -kennelijk – nauwelijks inhoudelijk schriftelijk verweer meer is gevoerd.Maar wie de zaak op een afstand bekijkt bekruipt het ongemakkelijke gevoel dat de kantonrechter, en in diens kielzog het Hof, best iets minder hard had kunnen lopen voor deze ontslagen bankemployé.Misschien wordt nog cassatie ingesteld.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.