Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Gezien de verstrekkendheid van een concurrentiebeding – het beperkt iemand immers in zijn grondwettelijke vrijheid in zijn onderhoud te voorzien – vereist de wet dat dit schriftelijk moet worden overeengekomen.Een arbeidsovereenkomst zelf, toch ook een niet onbelangrijk contract, kan gesloten worden zonder dat daar papier of inkt aan te pas komt, maar de afspraak dat de werknemer na afloop van zijn arbeidsovereenkomst niet zomaar overal mag werken moet van de wetgever op schrift staan, om te waarborgen dat de werknemer er goed over heeft nagedacht.Zo een beding opgenomen in algemene arbeidsvoorwaarden(-regelingen) werd onvoldoende geacht, en regelmatig is ook geoordeeld dat bij een voortzetting van een tijdelijk contract een concurrentiebeding dat onvoldoende uitdrukkelijk aan de orde was gesteld zijn geldigheid verloor.
Al een tijdje is een beweging waar te nemen waarin de scherpste randjes van dit schriftelijkheidsvereiste werden afgeslepen. Een brief waarin de werknemer uitdrukkelijk verklaart in te stemmen met een concurrentiebeding is, ook al staat dat beding niet in die brief zelf, voldoende om te oordelen dat het beding waarover werd gecorrespondeerd schriftelijk is overeengekomen. We blogden daar al eerder over.
Het kon dan ook eigenlijk niet uitblijven dat de vraag aan de orde kwam waarover de Dordtse rechter zich kort geleden moest buigen: is een concurrentiebeding schriftelijk overeengekomen wanneer de correspondentie erover per e-mail is verlopen?Eigenlijk niet, natuurlijk, “schriftelijk” betekent toch in feite “voorzien van een verifieerbare handtekening” van de werknemer, zodat de rechter kan vaststellen dat deze werknemer wist waar hij mee instemde.De voorzieningen rechter stelde zich echter uitermate praktisch op.
De casus was die van een ICT medewerker die, zoals – zeker in die branche natuurlijk – meer en meer gebruikelijk is, met zijn aanstaande werkgever per e-mail had gecorrespondeerd over zijn indiensttreding, en alle voorwaarden waaronder dit zou plaatsvinden. Bij één van die e-mails zat een concept voor een arbeidsovereenkomst. Na ontvangst daarvan hebben partijen verder gecorrespondeerd, tot de ICT medewerker meedeelde “Zo is het akkoord wat mij betreft”. Daarmee was wat de rechter betrof voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste.Hij redeneerde dat de email waarin een uitdrukkelijk akkoord werd gegeven met de arbeidsvoorwaarden, gelijk gesteld kan worden aan een brief van de werknemer, en dat daarmee wel vast staat dat de werknemer in voldoende mate de consequenties van het beding goed heeft overwogen. Dat partijen de tussen hen gemaakte afspraken niet schriftelijk meer hebben bevestigd vormde geen onoverkomelijk probleem voor deze rechter.
Of deze uitspraak navolging krijgt staat niet vast. Allereerst al niet omdat het een uitspraak in kort geding was. Maar ook zouden andere, en hogere, rechters kunnen oordelen dat een e-mail toch niet dezelfde waarborg geeft dat er goed over nagedacht is als een brief. Deze partijen bijvoorbeeld, handelden alle e-mail correspondentie af in één en de zelfde dag. Een rechter had even goed kunnen oordelen dat het over en weer schieten van e-mailtjes meer overeenkomsten vertoont met het voeren van een gesprek dan met een weloverwogen correspondentie. En een mondeling gegeven akkoord met een concurrentiebeding zou onvoldoende zijn geweest voor geldigheid ervan…Een ander bijzonder aspect van deze zaak was dat de werknemer had opgezegd, met onmiddellijke ingang, nog vóór de werkzaamheden waren aangevangen; iets dat alleen straffeloos kan wanneer een proeftijd is overeengekomen. De werknemer beriep zich er dus op dat per e-mail een proeftijd overeen was gekomen. Proeftijd moet echter eveneens schriftelijk overeengekomen worden. De rechter zal mogelijk hebben laten meewegen dat het wat vreemd zou zijn wanneer de werknemer die zelf stelt dat het ene beding (voldoende) schriftelijk is overeengekomen, moet accepteren dat dat voor hat andere beding ook geldt.
Kortom, hoezeer we ook inmiddels gewend zijn zaken per e-mail af te handelen, voor het vastleggen van afspraken die volgens de wet schriftelijk moeten worden gemaakt verdient papier en inkt voorlopig de voorkeur.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.