Praktijkgebieden: Bouwrecht
Voor kopers van vastgoed en opdrachtgevers frustrerend; voor verkopers en opdrachtnemers – zoals een aannemer of een ingenieursbureau – (soms) een zege: de klachtplicht.
In artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een schuldeiser geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie, als hij niet binnen “bekwame tijd” nadat hij het gebrek heeft ontdekt of had moeten ontdekken heeft geprotesteerd bij de schuldenaar. Deze bepaling is voor consumentenkoop nog scherper geformuleerd: in artikel 7:23 BW is bepaald dat een klachttermijn van twee maanden na ontdekking tijdig is. Met andere woorden: de consument-koper loopt dus al een risico als hij langer dan twee maanden wacht met klagen.
De strekking van een “klachtplicht” is de volgende: de schuldenaar moet in de gelegenheid worden gesteld om maatregelen te treffen om de tekortkoming ongedaan te maken. Als de schuldeiser (te) lang stilzit, wordt die mogelijkheid beperkt en de schuldenaar onredelijk benadeeld.
Deze klachtplicht dient dus vooral ter bescherming van de opdrachtnemer, zoals een aannemer, een ingenieursbureau en een adviesbureau. De klachtplicht komt dan ook terug in de veel gebruikte standaard algemene voorwaarden voor dergelijke overeenkomsten. Zo is de klachtplicht voor de aannemingsovereenkomst vertaald in paragraaf 12 lid 2 van de UAV 1989 (Uniforme Administratieve Voorwaarden 1989). Op grond van deze bepaling moet de opdrachtgever klagen binnen een “redelijke termijn”. Zie hiervoor ook onze bijdrage van 12 maart 2009.
Ook in de RVOI 2001 (regeling van de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau 2001) is een klachtplicht opgenomen. De klachtplicht gaat nog wat verder: in artikel 16, lid 11 van de RVOI 2001 is niet alleen bepaald dat binnen “bekwame tijd” moet worden geklaagd, maar ook dat dit schriftelijk en met reden omkleed moet gebeuren. In de praktijk wordt daar niet altijd aan gedacht, zeker niet als een klacht bijvoorbeeld wel telefonisch of mondeling is doorgegeven.
In de rechtspraak lijkt wel een min of meer vaste lijn te zijn ontdekken met betrekking tot de termijn waarbinnen nog geklaagd kan worden. Over het algemeen wordt een protest binnen twee tot drie maanden nog tijdig geacht (en bij consumentenkoop is als gezegd wettelijk bepaald dat klagen binnen twee maanden nog tijdig is, daarna waarschijnlijk niet). Als de opdrachtgever langer stilzit, loopt deze het risico dat hij zijn rechten verspeelt. Een over het algemeen aanvaarde uitzondering is dat de opdrachtgever enige tijd moet hebben om deskundigenonderzoek in te stellen naar de aard en omvang van het mogelijke gebrek. Ratio is uiteraard dat de opdrachtgever wel moet weten om wat voor gebrek gaat, voor er geklaagd wordt. Onder omstandigheden wordt dan wel een langere termijn na het ontdekken van het gebrek aanvaard.
Uit een arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 volgt dat een protest in de zin van artikel 7:23 BW (bij koopovereenkomsten) tamelijk vormvrij is. De Hoge Raad oordeelt dat een “voortdurende stroom van klachten” over het functioneren van het in deze zaak door de koper gekochte melkwinningsysteem voldoende is om aan de klachtplicht te voldoen. Volgens de Hoge Raad is er geen twijfel dat met deze voortdurende stroom van klachten is bedoeld aan te geven dat het gekochte niet voldoet aan de overeenkomst en er dus is geprotesteerd in de zin van artikel 7:23 BW. Indien het niet zou gaan om een koopovereenkomst, maar om een overeenkomst van opdracht waarbij de RVOI 2001 van toepassing zijn, zou er naar alle waarschijnlijkheid een ander oordeel worden geveld: er moet dan immers schriftelijk en met reden omkleed worden geprotesteerd.
Het is hoe dan ook – ongeacht de aard van de overeenkomst – dus altijd raadzaam om tijdig, schriftelijk en gemotiveerd te protesteren bij gebreken.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.