Praktijkgebieden: Omgevingsrecht, Ruimtelijke ordening
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 23 augustus 2017 nader invulling gegeven aan het criterium ‘gevolgen van enige betekenis.’ Dit criterium is van belang om te bepalen wie belanghebbende is bij omgevingsgerechtelijke besluiten. Het uitgangspunt is dat een belanghebbende rechtstreeks feitelijke gevolgen moet ondervinden van een activiteit die het besluit – een bestemmingsplan of een vergunning bijvoorbeeld – toestaat. Wat deze feitelijke gevolgen precies inhouden, was tot nu toe niet geheel duidelijk. De Afdeling heeft nader toelichting gegeven aan dit criterium. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ wordt gehanteerd als correctie op het uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.
Gevolgen van enige betekenis
Eerder [ECLI:NL:RVS:2016:737] is de Afdeling ten aanzien van omgevingsvergunningen (voor inrichtingen) al teruggekomen op eerdere rechtspraak, die inhield dat de mate waarin gevolgen van een omgevingsvergunning worden ondervonden niet van belang is. Daarbij is als gezegd het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ in het leven geroepen. De Afdeling heeft hierbij aangesloten op de lijn zoals die voor bestemmingsplannen reeds eerder werd gehanteerd.
Nadere invulling in uitspraak van 23 augustus 2017
De uitspraak van 23 augustus jl. heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor een omgevingsvergunning voor het verkleinen van een mestbassin ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
Afstand, zicht, planologische uitstraling en milieugevolgen
De Afdeling overweegt onder meer dat gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij spelen de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (zoals geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit een rol. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
Normering milieugevolgen
Indien afstand, contour of een grenswaarde als norm gelden voor bepaalde milieugevolgen, is deze norm niet bepalend voor de vraag of de betrokkene belanghebbende is bij het besluit
Kring van belanghebbenden
Bij een handhavingsbesluit kan de kring van belanghebbenden anders zijn dan bij een besluit tot vergunningverlening. De kring van belanghebbenden hangt dus af van de aard van het besluit.
Bij besluiten over activiteiten in het omgevingsrecht stelt het bestuursorgaan de kring van belanghebbenden vast door onderzoek te doen naar de feitelijke gevolgen van het besluit. De betrokkene hoeft dus niet zelf aan te tonen dat hij belanghebbende bij een besluit is. Slechts indien de vraag aan de orde is of ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken, kan en mag van de betrokkene worden gevraagd zelf aan te tonen welke feitelijke gevolgen hij van de activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden.
Uitkomst in het specifieke geval
In de onderhavige zaak gaat het onder meer om mogelijke hinder vanwege de geur van het mestbassin. De Afdeling overweegt dat hoewel de afstand van het mestbassin ongeveer 300 tot 600 meter van de woningen van appellanten ligt, zij onbesproken hebben gesteld dat zij geur van het mestbassin kunnen waarnemen. Er zijn dus feitelijke milieugevolgen als gevolg van het besluit. De volgende vraag is dus of dit gevolgen van ‘enige betekenis’ zijn. Volgens de Afdeling is dat het geval: weliswaar vindt de geurhinder niet continue, maar wel regelmatig plaats en geur van mest wordt doorgaans als penetrant ervaren. De Afdeling oordeelt in dit geval dus dat er gevolgen van enige betekenis zijn, en de appellanten dus als belanghebbenden moeten worden aangemerkt.
Lees hier de volledige uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 23 augustus 2017 met zaaknummer 201604695/1.
Deze blog is mede geschreven door Charlotte de Haan, die momenteel als student-stagiaire is verbonden aan Wieringa Advocaten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.