Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht, Ruimtelijke ordening
De provincie Noord-Holland werkt (wederom) aan een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Het ontwerp van de gewijzigde PRV is te raadplegen op de website van de provincie.
Aansluiting op ‘ladder duurzame verstedelijking’
Een in het oog springende wijziging is dat het tot nog toe gehanteerde begrip ‘bestaand bebouwd gebied’ wordt vervangen door een regeling die zou moeten aan sluiten op het Besluit ruimtelijke ordening en de daarin vastgelegde ladder voor duurzame verstedelijking.
Hoe werkt de huidige regeling?
Het huidige PRV regelt kort gezegd dat buiten het ‘bestaand bebouwd gebied’ geen nieuwe stedelijke functies zijn toegestaan. Onder het ‘bestaand bebouwd gebied’ wordt verstaan: bestaande of op grond van een bestemmingsplan toegelaten woon- en bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Op deze regel worden wel uitzonderingen gemaakt. Zo kunnen woningen buiten het ‘bestaand bebouwd’ gebied toelaatbaar zijn wanneer dit in overeenstemming is met de provinciale woonvisie en de woningbouw niet binnen bestaand bebouwd gebied ingepast kan worden.
Hoe werkt de beoogde nieuwe regeling?
Het begrip ‘bestaand bebouwd gebied’ wordt vervangen door ‘bestaand stedelijk gebied’, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub h. van het Besluit ruimtelijke ordening. Maar dit is niet de belangrijkste wijziging. De nieuwe PRV regelt kort gezegd dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken. Of de stedelijke ontwikkeling zich binnen of buiten bestaand stedelijk gebied voordoet maakt dus in zoverre niet uit. Ook stedelijke ontwikkelingen binnen een bestaand stedelijk gebied moeten straks dus ‘passen’ binnen de binnen de regio gemaakte afspraken.
Uit de toelichting bij de ontwerp PRV blijkt dat bij deze ‘binnen de regio gemaakte afspraken’ wordt gedacht aan een door de bestuurlijke regio vastgestelde regionale visie. Naar mijn mening kunnen in elk geval de volgende drie kanttekeningen worden geplaatst bij deze nieuwe systematiek.
Ten eerste is het criterium ‘binnen de regio gemaakte afspraken’ een lege huls. Uit de toelichting bij de ontwerp PRV volgt dat de provincie meent dat de ‘nut en noodzaak’ is aangetoond wanneer een bouwinitiatief in overeenstemming is met een dergelijke regionale afspraak, en daarmee dus invulling wordt gegeven aan de eerste trede van de ‘ladder duurzame verstedelijking’ (art. 3.1.6 lid 2 Bro). Dit lijkt me niet juist. Doordat het criterium ‘binnen de regio gemaakte afspraken’ niet inhoudelijk is, is niet uitgesloten dat een bouwinitiatief dat past binnen de regionale afspraken desondanks niet voorziet in een actuele regionale behoefte. En andersom.
Ten tweede is het vereiste van regionale afstemming een merkwaardige vorm van delegatie van een bevoegdheid c.q. een motiveringsplicht. Het wordt nu immers aan de bestuurlijke regio’s (zoals de regio Amstellland-Meerlanden) en dus aan de gemeenten die daarin zitting hebben overgelaten om ‘vast te stellen’ of sprake is van een actuele regionale behoefte. De vraag rijst of en zo ja in hoeverre de provincie Noord-Holland zelf nog invloed kan uitoefenen op dit proces. In elk geval komt het merkwaardig voor dat een initiatiefnemer voor een bouwproject nu afhankelijk wordt van besluitvorming van (en consensus binnen) een bestuurlijke regio. Dit lijkt de slagvaardigheid van ruimtelijke ordening niet ten goede te komen.
Ten derde vraag ik mij af of deze regeling iets toevoegt. Dat er overleg (en dus afstemming) moet plaatsvinden met relevante instanties (zoals gemeenten) is voor ruimtelijke besluiten al vastgelegd in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dat lijkt mij een veel betere en flexibelere manier om ervoor te zorgen dat besluiten goed worden afgestemd.
“In principe wordt de PRV één keer per jaar gewijzigd.”
Wie meent dat met deze wijziging voorlopig in elk geval duidelijk is waar men aan toe is, komt bedrogen uit. In de toelichting bij de PRV is te lezen dat deze verordening volgens de provincie ‘geen statisch document’ is. Volgens de provincie kan beleid van het Rijk en de provincie veranderen om in te kunnen spelen op ontwikkelingen met ruimtelijke impact. Op p. 2 van de toelichting staat zelfs: “In principe wordt de PRV één keer per jaar gewijzigd.”
Dat het ruimtelijk beleid van tijd tot tijd moet veranderen om in te kunnen blijven spelen op ruimtelijke ontwikkelingen is evident. Maar naar mijn mening gaat de provincie er hier aan voorbij dat een ruimtelijke verordening geen ‘beleid’ is. In de ruimtelijke verordening staan juridisch bindende regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijkend gebruik (art. 4.1 Wro). De rechtszekerheid is er niet bij gebaat dat dergelijke verordeningen veelvuldig worden gewijzigd; laat staan dat het zelfs een voornemen is om dat jaarlijks te doen. De verordening bevat algemene regels en zou in beginsel wél statisch moeten zijn; het inspelen op de ruimtelijke ontwikkelingen dient naar mijn mening zoveel mogelijk te gebeuren via (bijvoorbeeld) beleidsregels en uitvoeringsregelingen.
De verwachting is dat de ontwerpwijziging op 28 november 2016 wordt besproken in de commissie Ruimte, Wonen en Water en op 12 december 2016 wordt behandeld in Provinciale Staten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.