Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
De Wet Arbeid Vreemdelingen verbiedt werkgevers om arbeid te laten verrichten door mensen die niet gerechtigd zijn in Nederland te werken (dwz voor wie een tewerkstellingsvergunning nodig zou zijn, maar daar niet over beschikken).Wie gebruik maakt van de diensten van zo iemand, krijgt een forse boete.
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat huurde een bedrijf in om onder meer aan een aantal bruggen in het land onderhoudswerkzaamheden te verrichten. Het bedrijf huurde voor een klus een aantal mensen in bij een uitzendbureau. Een daarvan bleek de Ghanese nationaliteit te hebben, en voor hem bleek geen tewerkstellingsvergunning te zijn afgegeven. Of de inlener daarvan op de hoogte was wordt niet vermeld, maar duidelijk is dat het ministerie van het inzetten van de Ghanees niets wist, laat staan dat die inzet illegaal was. De minister had de werkzaamheden uitbesteed en had geen bemoeienis met het personeel van zijn opdrachtnemer. Het contract vermeldde dat de aannemer geen illegalen mocht inzetten, en daarmee eindigde, zo dacht hij, zijn verantwoordelijkheid.Zijn collega van Sociale zaken en Werkgelegenheid (dwz de arbeidsinspectie) zag dat anders en legde het ministerie een boete op wegens het overtreden van de Wav.
De Minister van Verkeer en Waterstaat vond dat onzin: hoe kon hij nu onder deze omstandigheden worden aangemerkt als “werkgever” van de Ghanees. Hij had op een heel gebruikelijke manier zaken gedaan met een bedrijf, en zag niet in hoe hij de Ghanees “arbeid had laten verrichten”.De Minister stelde zich jegens zijn collega van Sociale zaken en Werkgelegenheid op het standpunt dat hij op geen enkele manier had kunnen weten dat opdrachtgevers van ondernemingen die illegalen blijken in te huren geacht kunnen worden zelf “werkgever in de zin van de Wav” te zijn van die illegalen. De tekst van de wet gaf tot die uitleg geen aanleiding, de parlementaire geschiedenis van de wet evenmin. De uitleg die de arbeidsinspectie gaf aan het begrip “werkgever” was volgens de Minister van Verkeer en Waterstaat in strijd met het zgn. Lex certa beginsel. Daarmee wordt bedoeld dat wetten duidelijk moet zijn. Het beginsel is onder andere neergelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.De zaak kwam voor de Afdeling besuursrechtspraak van de Raad van State.
Het feit dat een ministerie, dus de Staat zelf(!), een door een ander onderdeel van diezelfde staat toegepast gebod niet duidelijk vindt, zou voor de meeste mensen wel een aanwijzing zijn dat er wellicht toch wat aan de duidelijkheid van het gebod schort. Zo niet de Raad van State.Die had bij particuliere bedrijven in vergelijkbare omstandigheden ook nooit mededogen getoond, en toonde dat ook niet aan de Staat. De boete bleef staan.Hoewel veel bedrijven, die boetes kregen opgelegd voor fouten die hun opdrachtnemers maakten, daar wel een zekere genoegdoening aan zullen ontlenen, was het wellicht toch beter wanneer die andere minister de Wav eens onder de loep nam…
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.