Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Het lijkt er op dat er (eindelijk) een standaardarrest is gewezen door de Hoge Raad over een onderwerp dat sterk in de belangstelling staat: het wijzigen van een arbeidsovereenkomst.Het komt veelvuldig voor dat een van de partijen de bij in dienst treden gemaakte afspraken na enige tijd wil wijzen. Een andere functie, een andere standplaats, een andere manier van belonen…
In principe kunnen contractspartijen een eenmaal bereikte overeenkomst natuurlijk altijd wijzigen, zolang zij het over de nieuwe afspraken maar beiden eens zijn. Maar wat als het één van de twee partijen is voor wie de gemaakte afspraken te zeer zijn gaan knellen, wanneer mag die partij van de ander verwachten dat deze om zijnentwille instemt met de door hem gewenste wijziging? En zijn er zelfs omstandigheden denkbaar waarin de ene partij tot het wijzigen van de gemaakte afspraken kan dwingen?Die vragen krijgen een extra dimensie wanneer de contractspartijen elkaars werkgever en werknemer zijn.
In 1998 oordeelde de Hoge Raad in een geschil tussen een taxibedrijf en een werknemer dat (kort gezegd) in het geval van gewijzigde omstandigheden de eisen van goed werknemerschap met zich brengen dat werknemers in principe op redelijke voorstellen van hun werkgever tot wijziging van de arbeidsovereenkomst hebben in te gaan. Afwijzen van voorstellen tot wijziging mocht alleen wanneer aanvaarding redelijkerwijs niet van hen kon worden gevergd.
Deze zgn. Taxi Hofman leer was tamelijk revolutionair en had een grote impact. Niet iedereen was even gelukkig met de manier waarop de leer in de praktijk vorm kreeg: Waar in het verleden wijzigingen nauwelijks mogelijk waren hoefde nu de werkgever “slechts” een wijziging van omstandigheden aan te tonen en vervolgens diende de werknemer maar uit te leggen waarom van hem niet verwacht mocht worden dat hij met het voorstel tot aanpassen van de overeenkomst instemde.Er ontstond door deze uitspraak ook onduidelijkheid over de vraag hoe deze leer zich kon verhouden met de wettelijke regeling van het eenzijdig wijzigingsbeding, dat het de werkgever weliswaar mogelijk maakte om zich in het arbeidscontract zelf het recht op eenzijdige aanpassingen voor te behouden, maar alleen onder de tamelijk strikte voorwaarde dat er sprake was van een (door de werkgever hard te maken) “zwaarwegend belang” bij de gewenste aanpassing. De Taxi Hofman leer stelde aanzienlijk minder eisen aan de werkgever en het had er alle schijn van dat een werkgever meer vrijheden had wanneer hij juist géén eenzijdig wijzigingsbeding had opgenomen.
Op 11 juli jl heeft de Hoge Raad de Taxi Hofman leer aangepast en ook een uitspraak gedaan over de rol van het eenzijdig wijzigingsbeding.
In een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever (een bedrijf waarvan hij bestuurder en aandeelhouder was geweest en dat een product verkocht dat door hem was ontwikkeld) was de werknemer door kantonrechter en Hof de Taxi Hofman leer tegengeworpen: hij had in principe positief moeten reageren toen, nadat het bedrijf verkocht was, de nieuwe eigenaar hem een aanzienlijk minder invloedrijke positie wilde aanbieden – als adviseur van diens jongere broer in plaats van als directeur.
De Hoge Raad vond dit toch te gortig en formuleerde aanvullende voorwaarden:Eerst moet nu beoordeeld worden of de werkgever als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging, én of het gedane voorstel redelijk was. Pas daarna, als die beide vragen positief zijn beantwoord, komt aan de orde of aanvaarding van dit voorstel wel in redelijkheid van de werknemer kon worden gevergd. Dit is een belangrijke aanpassing, omdat het nu in eerste instantie de werkgever is die moet aantonen waarom de wijziging nodig – en redelijk – is.
Of de betreffende werknemer nu uiteindelijk gelijk krijgt staat nog niet vast, de zaak is naar een ander hof verwezen voor een beslissing ter zake, maar voor de rechtspraktijk zijn de aanvullingen van de Hoge Raad van groot belang.
Voor wat betreft de positie van het eenzijdige wijzigingsbeding heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit vooral van belang is in het kader van eventuele collectieve wijzigingen, en dat de aangepaste Taxi Hofman meer een plek heeft bij het beoordelen van de redelijkheid van wijzigingen in individuele gevallen. Hoewel het de vraag is of die lezing spoort met de totstandkomingsgeschiedenis van het betreffende wetsartikel, is er nu in ieder geval (meer) duidelijkheid.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.