Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Omgevingsrecht, Ruimtelijke ordening
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 september 2023 een principiële uitspraak gedaan over de toepassing van het evidentiecriterium bij de toetsing van bestemmingsplanregels (ECLI:NL:RVS:2023:3380) in gerechtelijke procedures over vergunningen die daarop zijn gebaseerd. Deze uitspraak is het vervolg op de conclusie van A-G Nijmeijer van 5 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1367). In een eerdere blog zijn wij al ingegaan op deze conclusie.
In deze zaak ging het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag over een omgevingsvergunning ten behoeve van een woontoren, waarbij onder andere de hoogte van deze toren ter discussie was gesteld. De rechtbank had uitspraak gedaan over onder andere de vraag of de regels uit het bestemmingsplan waaraan het college bij de verlening van de omgevingsvergunning had getoetst al dan niet onverbindend waren. De rechtbank oordeelde verschillend over de planregels, die dynamische verwijzingen bevatten naar beleidsregels. Vergunninghouder, het college van burgemeester en wethouder en de oorspronkelijk bezwaarmaker gingen hiertegen in hoger beroep.
In deze zaak staat de toepassing van het evidentiecriterium centraal. Bij een gerechtelijke procedure waarbij een (aanvraag) omgevingsvergunning centraal staat, is het bij uitzondering mogelijk om ook de bestemmingsplanregels waaraan de vergunning is getoetst ter discussie te stellen, ook al stond er tegen het bestemmingsplan zelf een afzonderlijke beroepsprocedure open en is de vergunning zelf het onderwerp van het geding. De toetsing van de bestemmingsplanregels gaat in de beroepsprocedure over een (omgevingsvergunning) alleen niet zo ver dat dezelfde toetsingsmaatstaf mag worden gehanteerd als in de beroepsprocedure over het bestemmingsplan zelf. In dat geval kan de bestemmingsplanregeling zelf alleen onverbindend worden geacht of buiten toepassing gelaten als de regel uit het bestemmingsplan evident in strijd is met een hogere regeling. Van evidentie is onder meer sprake als ‘die hogere regeling zo concreet is dat deze zich voor toetsing daaraan bij wijze van exceptie leent’ (zie r.o. 6.3 van de uitspraak van 6 september 2023). Het evidentiecriterium wordt toegepast bij de toetsing van bestemmingsplanregels met open normen waarin bijvoorbeeld wordt verwezen naar beleidsregels via een zogenaamde dynamische verwijzing. In hoeverre verdraagt zich dit nog met de rechtszekerheid?
De Afdeling had onder andere ten behoeve van de rechtsontwikkeling de vraag neergelegd of er vooral met het oog op de Omgevingswet aanleiding bestaat om het evidentiecriterium los te laten bij exceptieve toetsing van bestemmingsplanregels met een open norm en hoe dan het toetsingskader zou moeten luiden. De A-G oordeelde kort gezegd dat het evidentiecriterium op zich niet hoeft te worden losgelaten bij de exceptieve toetsing van een planregel die een dynamische verwijzing bevat naar planologische beleidsregels als er ‘feitelijke ontwikkelingen zijn na de vaststelling van het plan die een gevolg zijn van de globaliteit van de planregels’. Er kunnen echter omstandigheden zijn die maken dat het evidentiecriterium niet langer moet worden toegepast, namelijk als de beleidsregel waarnaar wordt verwezen pas na de vaststelling van het bestemmingsplan bekend is gemaakt of na de vaststelling van bestemmingsplan is gewijzigd, omdat deze beleidsregel niet kan zijn meegenomen in de beroepsprocedure over het bestemmingsplan zelf.
De Afdeling gaat in de uitspraak alleen in op de passages uit de conclusie die van belang zijn voor deze zaak en neemt hierbij over de conclusie dat het evidentiecriterium van toepassing blijft bij de toetsing van open normen in het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak volgt de A-G niet in het standpunt dat er voor beleidsregels die na de vaststelling van het bestemmingsplan zijn vastgesteld of gewijzigd van het evidentiecriterium moet worden afgeweken. De rechtmatigheid van de open norm in een bestemmingsplan moet volgens de Afdeling niet afhangen van de wijze van invulling daarvan in een beleidsregel, maar de ‘globaliteit’ van de planregel moet op zichzelf worden beoordeeld. De Afdeling hecht er verder belang aan dat de beleidsregel waarnaar in het bestemmingsplan wordt verwezen ook nog apart exceptief kan worden getoetst als deze is toegepast bij het besluit dat bij de bestuursrechter wordt aangevochten. Concreet betekende dat in deze zaak dat de Afdeling bestuursrechtspraak vraag of de hiervoor genoemde bestemmingsplanregels onverbindend waren beoordeelde aan de hand van het evidentiecriterium, zoals ook daarvoor gebruikelijk was. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.