icon

De enquêteprocedure; het onderzoek

Deze blog is onderdeel van de Serie Ondernemingskamer.

In de vorige twee blogs bespraken wij de onmiddellijke voorzieningen die de Ondernemingskamer (“OK”) kan treffen. De onmiddellijke voorzieningen worden steeds belangrijker in het enquêterecht maar het onderzoek vormt nog steeds de kern van de enquêteprocedure.

De OK kan een onderzoek bevelen wanneer er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen. Na toewijzing van het verzoek kan de OK wachten met het aanwijzen van één of meerdere onderzoeker(s), zodat het geschil opgelost kan worden aan de hand van de getroffen onmiddellijke voorzieningen. In de regel benoemt de OK direct een onderzoeker. Bij de benoeming van een onderzoeker maakt de OK gebruik van een lijst met te benoemen functionarissen. Deze lijst is niet openbaar. De OK geeft in de beschikking (uitspraak van de OK) aan wat de reikwijdte is van het onderzoek. Zo kan worden bepaald dat het onderzoek betrekking zal hebben op het beleid en de gang van zaken binnen een bepaalde tijdsperiode of op een bepaald onderdeel van de onderneming.

De onderzoeker is verantwoordelijk voor het onderzoek, niet voor het herstel van verhoudingen binnen of het voortzetten van de onderneming. De benoemde onderzoeker stelt een plan van aanpak op waarin de kosten van het onderzoek worden begroot. De OK stelt vervolgens het onderzoeksbudget vast. Hierna formuleert de onderzoeker een onderzoeksopdracht gebaseerd op de beschikking waarin het onderzoek wordt toegewezen.

Voor de uitvoering van het onderzoek heeft de onderzoeker verschillende (vergaande) bevoegdheden. Zo mag hij alle (schriftelijke en digitale) documenten van de rechtspersoon raadplegen (art. 2:351 lid 1 BW). Ook zijn (voormalige) bestuurders, commissarissen en werknemers verplicht alle inlichtingen te verschaffen die nodig zijn voor de uitvoering van het onderzoek. De onderzoeksbevoegdheden hoeven niet beperkt te blijven tot de rechtspersoon die wordt onderzocht. De OK kan de onderzoeker machtigen de gegevens van een andere rechtspersoon te raadplegen (art. 2:351 lid 2 BW). Ook kunnen andere dan bovenstaande personen worden gehoord als getuigen (art. 2:352a BW).

De onderzoeker moet zijn werkzaamheden onafhankelijk en onpartijdig verrichten. Daarnaast is het belangrijk dat de onderzoeker zich gedurende het onderzoek en na het schrijven van het onderzoeksverslag bewust is van het beginsel van hoor en wederhoor. De onderzoeker dient de bij de enquêteprocedure betrokken partijen op verschillende momenten de gelegenheid te geven te reageren. De onderzoeker mag in zijn verslag behalve feitelijke bevindingen ook oordelen, meningen of conclusies betrekken.

Wanneer de onderzoeker het verslag heeft opgeleverd, is de eerste fase van de enquêteprocedure afgerond en breekt de tweede fase aan. In deze fase speelt het onderzoeksverslag een centrale rol. Op basis van de onderzoeksresultaten oordeelt de OK of sprake is geweest van wanbeleid bij de onderneming en wie hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. In de regel wordt het verslag bij de OK ter inzage gelegd en gepubliceerd op de website. Er zijn voorbeelden van zaken waarin de OK andere conclusies trekt dan de onderzoeker(s), maar vaak zal het verslag een indicatie zijn voor het uiteindelijke wanbeleidsoordeel.

Bent u aandeelhouder, bestuurder of toezichthouder van een vennootschap of een andere rechtspersoon en hebt u verdere vragen over de enquêteprocedure, neem dan gerust contact met ons op.

Dit artikel is mede tot stand gekomen door bijdragen van Joël Bouman, momenteel als werkstudent verbonden aan Wieringa Advocaten.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
De enquêteprocedure; het onderzoek

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief