Praktijkgebieden: Mediarecht
Een interessante uitspraak van de rechtbank Amsterdam deze week in een procedure tussen NRC en de gevallen hoogleraar arbeidsrecht R.B. van de Universiteit van Amsterdam. NRC was van plan om een artikel over de man te publiceren waarin zijn seksueel grensoverschrijdende gedrag aan de orde zou worden gesteld. Ook de in eerste instantie lakse reactie van de UvA op de vele signalen over het gedrag van de hoogleraar vormde onderwerp van het artikel. De man had, naar ik aanneem omdat NRC hem om een reactie had gevraagd op de aantijgingen, lucht gekregen van het artikel en probeerde via de rechter te voorkomen dat zijn naam, foto en vakgebied bij het artikel zouden worden vermeld.
NRC heeft zich tegen die vordering verzet met een beroep op haar vrijheid van meningsuiting. De rechtbank ging daar niet in mee, en oordeelt in een – naar mijn mening – goede en gebalanceerde uitspraak dat publicatie van de volledige naam van B. niet nodig is in het kader van het publieke debat over deze kwestie. Ook zonder het noemen van de naam kan NRC de misstanden immers in voldoende mate aan de kaak stellen. Daar komt volgens de rechter bij dat B. al genoeg gestraft is voor zijn gedrag: in november 2018 heeft hij (onder druk van de UvA) ontslag genomen als hoogleraar, en ook zijn nevenfunctie als raadsheer-plaatsvervanger heeft hij opgegeven.
De rechtbank is het wél met NRC eens dat B. een publiek figuur is en daarom (volgens vaste rechtspraak) moet accepteren dat de media aandacht besteden aan zijn handel en wandel. Dat is voor de rechtbank in het licht van de andere omstandigheden echter onvoldoende om publicatie van naam en foto te rechtvaardigen. Daarbij speelt ook een rol dat de kwestie, zeker via sociale media, hem en zijn gezin nog jaren kan blijven achtervolgen, terwijl ook B. een tweede kans verdient.
Een vraag die mij bezig blijft houden is waarom NRC er nu zo’n groot belang aan hecht om de volledige naam van de hoogleraar te publiceren. De misstanden die NRC met dit artikel – terecht – aan de kaak wil stellen rechtvaardigen die publicatie in mijn ogen niet. B. is al sinds november niet meer verbonden aan de UvA, dus voor zover met het artikel beoogd was studenten en collega’s voor hem te waarschuwen, hoeft dat doel niet meer te worden nagestreefd. Dat zou misschien anders liggen wanneer hij in een andere functie, waarin hij op vergelijkbare wijze misbruik zou kunnen maken van zijn positie, aan de slag zou gaan. Ook dan zou echter het uitgangspunt moeten zijn dat iedereen een tweede kans verdient.
Voor het andere doel van het artikel, het aan de kaak stellen van het ogenschijnlijk weinig kordate optreden van de UvA, is het noemen van de naam van de hoogleraar uiteraard in het geheel niet nodig. Ook zonder te weten om welke hoogleraar het precies gaat, kan het publiek er immers kennis van nemen dat ook de UvA blaam treft in deze kwestie. Voor de UvA en betrokken medewerkers zal ongetwijfeld onmiddellijk duidelijk zijn om wie het gaat.
Los van de vraag of het in het kader van het publieke debat noodzakelijk is om namen te noemen, bevreemdt het mij dat NRC nu zo graag de naam van B. wil noemen, zeker omdat de krant over het algemeen terughoudend is met het noemen van namen. Achternamen van verdachten en veroordeelde criminelen worden door NRC altijd beperkt tot de eerste letter, zelfs als die namen algemeen bekend zijn geworden (Volkert van der G.) of voor de verdenking al min of meer bekend waren (Mark de J., de voormalige coach van tennisser Robin Haase). Dit soort namen zijn – evenals die van B. – eenvoudig te achterhalen, maar worden desondanks niet gepubliceerd.
Het valt mij overigens op dat in het zogenaamde #metoo-debat heel vaak volledige namen worden genoemd. Nu gaat het vaak om bekende figuren, en dan is het argument dat het potsierlijk is om de naam af te korten tot een initiaal. In dit digitale tijdperk vind ik het noemen van volledige namen echter ook in zo’n geval bezwaarlijk. Een artikel over verondersteld seksueel wangedrag zal een betrokkene tot in de lengte van dagen blijven achtervolgen, ook als de aantijgingen later onjuist blijken te zijn. Het oude artikel zal bij zoekopdrachten immers boven blijven komen. Bovendien zullen ook familieleden daardoor telkens weer in verband worden gebracht met het wangedrag van hun naamgenoot. Juist dat laatste punt is een belangrijke reden om geen volledige namen van verdachten te noemen. Waarom zouden familieleden van #metoo-daders en -verdachten geen recht op die bescherming hebben?
Het artikel is inmiddels gepubliceerd, en NRC heeft zich daarbij aan het vonnis gehouden. Wel heeft de krant aangekondigd in hoger beroep te gaan. Dat kan ik alleen maar toejuichen, want de persvrijheid is net als het recht op privacy een groot goed, en het is daarom van belang dat de grenzen van de twee rechten in dit soort zaken ook door een hogere rechter worden afgebakend.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.