Praktijkgebieden: Bestuurdersaansprakelijkheid
Recent heeft de Hoge Raad arrest gewezen over de reikwijdte van artikel 2:11 BW. Dit artikel is van belang voor het met succes kunnen aanspreken van bestuurders van rechtspersonen op grond van bestuurdersaansprakelijkheid.
Onder het Nederlandse recht is het mogelijk dat een rechtspersoon bestuurder is van een andere rechtspersoon. Om te voorkomen dat natuurlijke personen bestuurdersaansprakelijkheid eenvoudigweg kunnen omzeilen door een rechtspersoon bestuurder te laten worden, heeft de wetgever artikel 2:11 BW in het leven geroepen. Met behulp van deze bepaling is diegene die bestuurder is van de rechtspersoon-bestuurder eveneens hoofdelijk aansprakelijk indien de rechtspersoon-bestuurder met succes wordt aangesproken.
Bestuurdersaansprakelijkheid
Er zijn verschillende grondslagen die kunnen leiden tot aansprakelijkheid van een bestuurder. Boek 2 BW bevat meerdere grondslagen, maar ook via artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) kan een bestuurder aansprakelijk zijn. In de literatuur was men het er al over eens dat artikel 2:11 BW van toepassing is op alle vormen van bestuurdersaansprakelijkheid die volgen uit Boek 2 BW. Gezaghebbende auteurs dachten echter verschillend over de vraag of artikel 2:11 BW kon worden ingezet bij bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW.
Lagere rechtspraak over reikwijdte artikel 2:11 BW
De vraag of artikel 2:11 BW geldt bij bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW stond centraal in een procedure voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In het arrest van 15 oktober 2013 oordeelde het hof dat daarvan sprake is. Het hof overweegt wel dat het in een dergelijk geval voor de hand ligt dat de aangesproken bestuurder persoonlijk een voldoende ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. Het hof baseert zich hierbij op de norm voor bestuurdersaansprakelijkheid die volgt uit artikel 6:162 BW.
Hoge Raad
Op 17 februari 2017 heeft de Hoge Raad bevestigd dat artikel 2:11 BW van toepassing is op bestuurdersaansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad. De Hoge Raad komt tot dit oordeel door te verwijzen naar de wetsgeschiedenis. Daaruit zou niet volgen dat met artikel 2:11 BW een beperking is beoogd tot toepassing op slechts een of meer wettelijke grondslagen van bestuurdersaansprakelijkheid. Volgens de Hoge Raad is artikel 2:11 BW dus van toepassing in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet. In dat geval rust deze aansprakelijkheid ook hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder bestuurder is. Tot zover is de Hoge Raad het dus eens met het hof.
De Hoge Raad is het echter niet eens met de door het hof geformuleerde eis van een persoonlijk voldoende ernstig verwijt. De Hoge Raad hanteert op het eerste gezicht een lagere drempel aangezien hij overweegt dat ook sprake is van aansprakelijkheid zonder dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Wel benadrukt de Hoge Raad dat een aansprakelijke bestuurder deze aansprakelijkheid kan afwenden indien hij in staat is om te stellen en te bewijzen dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.